Matthijs van Nieuwkerk is een groot sportliefhebber en -kenner. Voor ons zomernummer vroegen wij hem naar zijn tien favoriete momenten van de Olympische Spelen en het EK voetbal.
Matthijs van Nieuwkerk is een groot sportliefhebber en -kenner. Voor ons zomernummer vroegen wij hem naar zijn tien favoriete momenten van de Olympische Spelen en het EK voetbal.
Nummer 1 is de moeder aller penalty’s: de Panenka! Het was 20 juni 1976 en Tsjechoslowakije wint de finale van het EK in Joegoslavië van West-Duitsland dankzij deze meedogenloze strafschop van Antonin Panenka. Het lullige boogje door het midden van het doel, easy vangbal als de keeper was blijven staan, maar Panenka zorgde ervoor dat dat niet gebeurde. Leef gevaarlijk! Doelman Sepp Maier van Duitsland ging naar de hoek en zag liggend de allerlulligste elf-meter ooit zijn lijn passeren.
Sportmoment 2 is Marco van Basten. Alles van Marco. Maar dan toch vooral zijn drie doelpunten tegen Engeland tijdens het EK van 1988. En dan misschien vooral de eerste. Dat weergaloze kappen en draaien. Van Basten was los. Onhoudbaar.
Ik stond naast Klaas en Mark tegen de ruit van café De Pels in Amsterdam gedrukt toen Marco van Basten uithaalde en Theo Reitsma zijn klassieke: ‘’Oh wat een goal. Wat een goal. Wat een schitterend doelpunt zeg,’’ de microfoon in slingerde tijdens de finale Nederland – Rusland in 1988. Maar Koning Reitsma had zijn grootste hoogtepunt twee jaar eerder bij het WK al gehad met: ‘’Hij scoort hier met de hand! Scoort hij met de hand? Ik denk ja!’’ Dus kies ik voor Evert ten Napel en de halve finale tussen Nederland en West-Duitsland op datzelfde EK. ‘’Het Volksparkstadion is van Oranje.’’ Het is zo’n zinnetje wat je nog weleens voor je uit prevelt als je niet in slaap kan komen. Of als je, zoals ik, afgelopen zomer, midden op een snikheet Sneekermeer met je zeilboot ligt te wachten op een zuchtje wind. Ineens is het er. Niemand die je hoort. ‘’Het Volksparkstadion is van Oranje.’’
Matthijs herinnert zich dit moment nog al te goed. Samen met Wilfried de Jong was hij te gast in de latenight-talkshow van Mart Smeets tijdens de Spelen van 2004. Op het dak van een hotel. Het waren warme nachten in Athene. Die avond huldigden we Anky van Grunsven met haar gouden dressuurmedaille.
Edwin Moses won in 1976 in Montreal de 400 meter horden in 47,64 seconden. Wereldrecord. Hij zou daarna tien jaar lang ongeslagen blijven. En tussen de horden altijd maar dertien stappen in plaats van de gebruikelijke veertien. Kijk, dat was het! En wij altijd maar meetellen. Moses aan de start was een feestje bij ons thuis. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en… hoppa, ja! Er zaten zelfs weleens ‘twaalfstappers’ tussen. Als dat zo was, riepen we moeder uit de keuken. Topsport zonder weerga!
Alberto Juantorena, Cuba. Geweldige norse kop. Won tijdens de Spelen van 1976 in Montreal de 400 en de 800 meter. Lange passen, kwam van achteruit. Fenomenale finales. De medaille voor de 800 meter zou hij, terug in het vaderland, aan Fidel Castro geven. Mijn vader legde mij geduldig uit wat Cuba voor soort land was. En wie Fidel Castro was. De naam Che Guevara hoorde ik die dagen denk ik ook voor het eerst. Ik was vijftien jaar, begreep het allemaal maar half. ”Foute boel”, zei mijn vader. Dat weet ik nog goed. Maar hoe kan zo’n atleet nou foute boel zijn? Als je zo hard kan lopen, is niks meer foute boel.
Sportmoment 7 is de Tsjechoslowaakse held van Matthijs, Emil Zátopek. De Locomotief! Won tijdens de Spelen van 1952 in Helsinki zowel de 5000 meter, de 10.000 meter als ook nog de marathon. Zelden liep een atleet lelijker. Schouders iets te hoog met daartussen een alsmaar schokkend en schuddend hoofd. Matthijs heeft Zátopek natuurlijk pas veel later in zwart-witte Polygoonbeelden gezien, maar bij hem thuis was ‘Zátopek’ een koosnaam voor iedereen die goed bezig was.
De Olympische Spelen van 1972 in München waren mijn eerste ‘bewuste’ Spelen. Die dramatische Spelen vonden plaats in het jaar dat ook Het Grote Albert Heijn-Shell Sport en Spel Boek in de schappen lag. Dat boek hadden wij als voorpret in huis, wij en 250.000 andere gezinnen. Ik was elf jaar en las alles. En ik weet nu nog meer dan de helft op te dreunen van wat in dat boek stond. Dus als je mij vraagt: met wie zat kanoster Mieke Jaapies tijdens de Spelen van Mexico 1968 in de K-2? Dan antwoord ik: Thea Duif. Mieke Jaapies was mijn held, ik denk vooral door de grappige naam. In München won ze uiteindelijk olympisch zilver in de K-1. Na de Palestijnse gijzelingsactie en de moord op elf Israëlische sporters en officials hielden veel atleten het voor gezien, maar zo niet Mieke. Ze peddelde zich naar een tweede plek. Mieke Jaapies. Zo’n naam waarbij je je afvraagt, waarom weet ik daar in godsnaam zoveel van? Hetzelfde gold in 1976 voor Anton Ebben. Ruiter. Paard: Jumbo Design. Bergen nutteloze sportkennis wonen er in mijn hoofd.
De nummer 9 van Matthijs is Muhammad Ali. In Matthijs zijn geboortejaar, 1960, won Ali, toen nog Cassius Clay, in Rome olympisch goud in het half-zwaargewicht. Kort daarna werd hij prof. Matthijs beschouwt hem dan ook als de Grootste ever. Greatest of all Time; GOAT. Hij las alles over Ali en er hangt zelfs een prachtige portret van hem, getekend door Siegfried Woldhek, in zijn kamer.
Nadia Comaneci scoorde bij de Spelen van 1976 in Montreal als eerste turnster ooit een 10. De perfecte score. Vier jaar eerder in München kreeg de Russische Olga Korbut al een 9,8 en wij, ook ik, vroegen ons af: zit er ooit een 10 in het vat? Bestaat de perfecte uitvoering wel? Comaneci was in 1976 veertien jaar toen ze foutloos de brug met ongelijke leggers afrondde. Er verscheen een ‘1.00’ op het scorebord, het duurde even voordat het publiek begreep dat het scorebord niet berekend was op dubbele cijfers; magische seconden waren dat. Geweldige foto ook.