Word abonnee

Column

Het imagoprobleem van King Carl

door: Jasper Boks
25 augustus 2015

25 augustus 1991
Carl Lewis won bij de WK in Tokio de 100 meter in een wereldrecord. Hij hoopte dat hij er het hart van de Amerikaanse sportfans mee zou winnen.

Met tranen in zijn ogen zei Carl Lewis dat hij zijn beste race ooit had gelopen. ‘De beste techniek, het snelst. En dat op mijn dertigste.’ Bij de WK in Tokio had hij goud gepakt op de 100 meter. Zijn winnende tijd van 9,86 betekende een wereldrecord.

Lewis hoopte er het hart van het Amerikaanse publiek mee gewonnen te hebben. Dat bleek niet het geval.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Hij had op meer warmte gehoopt toen hij op z’n 23ste vier keer goud won tijdens de Spelen in Los Angeles. Bij die Spelen stelde hij een volgepakt stadion teleur bij het verspringen. De Amerikanen hoopte dat hij het wereldrecord, de 8,90 meter van Bob Beamon, zou verbeteren. Lewis zag echter dat zijn eerste poging beslissend was geweest en spaarde zich vervolgens voor de 200 meter. Het publiek begreep er niets van. Hij won in LA vier keer goud, net zo veel als Jesse Owens in 1936 in Berlijn, maar de heldenstatus kreeg hij niet meteen.

Vier jaar later was er de alles overschaduwende dopingrel rond Ben Johnson. Lewis kreeg 24 uur nadat hij als tweede was geëindigde, de van de Canadees afgenomen gouden medaille. Hij won ook nog het verspringen en zilver op de 200 meter.

Lewis werd door de media afgeschilderd als een arrogante jongen met een grote mond en zijn collega’s moesten niet veel van hem hebben

Bij de WK in 1991 was er opnieuw iets wat zijn wereldrecord op de 100 meter overschaduwde. Dit keer was het de sensationele finale van het verspringen. Lewis liet een nooit eerder vertoonde serie sprongen zien, met 8,91 meter als verste afstand: één centimeter verder dan het wereldrecord van Beamon in 1968. Er was alleen een probleem: Mike Powell sprong nog vier centimeter verder en pakte het goud en het wereldrecord. Lewis was de schlemiel. Het record van Powell staat nog altijd en de WK in Tokio was de enige grote titel die hij niet won als verspringer.

Bij de Spelen in Barcelona, een jaar later, wist Lewis zich niet te kwalificeren voor de 100 en 200 meter. Hij won wel olympisch goud met de estafetteploeg en bij het verspringen, maar bij het wereldrecord kwam hij niet in de buurt.

Lewis had een imagoprobleem. Hij werd door de media afgeschilderd als een arrogante jongen met een grote mond en zijn collega’s moesten niet veel van hem hebben. De vraagtekens over zijn seksuele geaardheid achtervolgden hem, zeker nadat tienkamper Daley Thompson tijdens een wedstrijd een T-shirt droeg met de tekst ‘Is the second best athlete in the world gay?’

Lewis deed zijn stinkende best om geliefd te worden in zijn geboorteland. Hij deed er alles aan om op te vallen en zijn imago te verbeteren. Hij wisselde voortdurend van haardracht en probeerde het als zanger en schrijver. In 1987 liet hij zijn eerste gouden olympische medaille, die van de 100 meter in LA, bijzetten in het graf van zijn overleden vader. Voor dat soort gebaren zijn Amerikanen gevoelig. In het geval van Lewis hielp het niets.

Pas tijdens zijn olympische afscheid, bij de Spelen van 1996 in Atlanta, werd hij, toen hij er niet meer op rekende, toch een held toen hij op zijn 35ste als afgeschreven atleet zijn negende gouden olympische medaille pakte bij het verspringen.

Lewis wierp zich jarenlang op als de moraalridder van de atletiek

In 2003 viel de succesvolste atleet van de vorige eeuw van zijn voetstuk. Wade Exum, lid van het Amerikaans Olympisch Comité en van 1991 tot en met 2000 directeur van het antidopingbureau van het USOC, verklaarde dat er positieve controles van Amerikaanse sporters waren verdoezeld. Exum speelde de belastende informatie door aan tijdschrift Sports Illustrated, daaruit bleek dat tussen 1988 en 2000 meer dan honderd positieve gevallen waren verzwegen. Dagblad The Orange County Register ontdekte dat King Carl een van hen was. Tijdens de olympische kwalificatiewedstrijden voor Seoul in 1988 testte hij tot drie keer toe positief op pseudo-efedrine, efedrine en phenylpropanolamine. Middelen die op de dopinglijst stonden.

Lewis verklaarde dat hij een plantenextract bij een drogist had gekocht. Een arts nam het kruidendrankje en testte daarna ook positief. De atleet kwam er vanaf met een waarschuwing: hij was positief door onbedoeld gebruik. De zaak ging de doofpot in en kreeg in Zuid-Korea de gouden medaille van Ben Johnson.

Lewis wierp zich jarenlang op als de moraalridder van de atletiek. Hij bleef maar roepen dat hij nooit iets verkeerds had gedaan en zei tegelijkertijd dat er zoveel doping werd gebruikt in de atletiek.

In 2003 moest hij toegeven dat hij drie keer positief had getest in 1988. Tegen The Orange County Register zei hij: ‘Honderden anderen waren ook positief. Maar het USOC liet iedereen vrijuit gaan, ik was geen uitzondering.’

Het USOC zag geen aanleiding een diepgaand onderzoek in te stellen naar de doofpotpraktijken. Moris Chrobotek, voormalig agent van Ben Johnson, zei: ‘Carl wil niet in de spiegel kijken, hij wil niet de geschiedenisboeken ingaan met een sterretje achter zijn naam. Hij is niet anders dan Ben.’

Delen: