Voetbal
Rinus Israel (78) was aanvoerder toen Feyenoord 55 jaar geleden, op 6 mei 1970, als eerste Nederlandse club de Europa Cup I won en vervolgens ook de Wereldbeker, eveneens een Hollandse primeur. Helaas overleed hij afgelopen week op 83-jarige leeftijd. We blikken terug op het laatste interview dat wij met 'ijzeren Rinus' hadden.
Was jij de beste man van het veld in de met 2-1 gewonnen finale tegen Celtic?
Rinus Israel, lachend: “Ik heb weinig mensen gesproken die dat beweren. Maar het klopt, ik heb bijna geen fout gemaakt, alleen twee ballen die niet precies aankwamen. Ik moet wel toegeven dat mijn spel me, na het terugkijken van die finale, ook meeviel. Ik had een geweldige timing in verdedigend opzicht. Veel spelers nemen bij een sliding ook nog weleens de tegenstander mee omdat de timing niet goed is. Gebeurt dat in het strafschopgebied, dan heb je een probleem. Dat gebeurde mij niet door mijn goede timing. Oké, ik was ook sterk in de lucht en daarom ben ik vrije verdediger geworden. Voor mij de ideale positie, maar wees eerlijk, voor een speler als ik ga je niet naar het stadion.”
Jullie kwamen met 1-0 achter in de finale, jij produceerde de gelijkmaker.
“Ja, die belachelijke vrije trap waarbij scheidsrechter Lo Bello zó hinderlijk in de baan van het schot stond dat hij zelfs opzij moest springen om de bal niet te raken. Toen hadden we het geluk dat we snel op 1-1 kwamen. Ik had ook een goede timing met koppen. Toen die bal kwam, wist ik honderd procent zeker dat ie erin zou gaan. Ik kon zoals veel rechtsbenigen heel goed koppen als de bal van rechts kwam, dus met de linkerkant van mijn voorhoofd. Dan kon ik de bal echt slaan. Bij Feyenoord speelden we veel tennisvoetbal, dus met de training had ik wel vijfhonderd van dat soort ballen gehad. Ik heb toen de bal erin zat mijn hand omhooggestoken en ben teruggelopen. Nee, ik maakte geen theater na de goal. Hij viel op het goede moment.”
Net zoals de winnende goal van Ove Kindvall, vlak voor het einde van de verlenging.
“Na een door mij genomen vrije trap, ja. Er was hands gemaakt op het middenveld en als ik die bal niet snel had genomen, hadden ze zich kunnen organiseren en had ik hem waarschijnlijk breed gespeeld. Ik zag het en Ove zag het ook. Hij koos precies op het juiste moment de diepte. Ik voelde dat de bal over hun verdediger McNeill heen zou gaan. Dat gebeurde ook en McNeill maakte in paniek hands, in het strafschopgebied. En dan komt er ook wel een beetje geluk bij kijken dat de bal na die handsbal precies voor de voeten van Kindvall viel en hij hem perfect op de schoen kon nemen.
Ik zeg je eerlijk, als Lo Bello had gefloten voor een penalty hadden we een probleem gehad. Het was de 117de minuut, ik denk niet dat er veel spelers stonden te springen om op dat moment een strafschop te nemen. Ik was de aanvoerder, maar ik had er niet aan moeten denken dat ze mij hadden aangewezen. Gelukkig is ons dat scenario bespaard gebleven.”
Jij mocht als aanvoerder de beker in ontvangst nemen.
“Ja, daar sta je dan. Ik kan nu wel zeggen dat ik die beker aan niemand anders heb gegeven. Dat is me later wel verweten. Ik realiseerde me meteen: mooier kan het niet worden.”
'Daar sta je dan als aanvoerder. Ik kan nu wel zeggen dat ik die beker aan niemand anders heb gegeven. Dat is me later wel verweten'
[caption id="attachment_18152" align="alignnone" width="2560"] Aanvoerder Rinus Israel bij de toss van de Europa Cup I-finale.[/caption]
Ho ho, jullie wonnen aansluitend ook nog de Wereldbeker tegen Estudiantes.
“Die wedstrijden heb ik nooit meer teruggezien, maar ik herinner me wel dat ze vreselijk waren. Het jaar daarvoor waren hun duels tegen AC Milan uitgelopen op ware veldslagen, dus we waren gewaarschuwd. In Buenos Aires kwamen we ook nog eens binnen tien minuten met 2-0 achter. Gelukkig kwamen we terug tot 2-2. In Rotterdam gingen bij die Argentijnen de remmen helemaal los. Dat was weer de kracht van ons team, als het erop aankwam, stonden we fysiek ons mannetje. En die thuiswedstrijd werd de wedstrijd van Joop van Daele met zijn brilletje, die de beslissende goal maakte. Die bekers vormden de hoogtepunten van mijn carrière.”
Scooter
“Op deze plek is het voor mij begonnen, bij DWS,” zegt Rinus. Hij wijst naar het Olympisch Stadion waar we in mei 2020 hebben afgesproken voor het interview. “Zonde dat niet elke veertien dagen hier een mooie wedstrijd wordt gespeeld. In 1964 werden we hier met DWS nog kampioen van Nederland.”
Hij kwam in 1963 bij de Amsterdamse club, destijds net gepromoveerd uit de eerste divisie. “Ik had een oefenwedstrijd gespeeld en toen zei het bestuur van DWS dat ze me uiteindelijk wel een contract wilden aanbieden. Maar het werd op zo’n manier gezegd dat ik niet de indruk kreeg dat ze razendenthousiast over me waren. Ik heb in de onderhandelingen niets afgedwongen, ik was allang blij met dat contract. Ik was 21, ging na mijn werk met mijn scooter naar de training. Pas later kreeg ik een auto.”
Je bent geboren in 1942, een oorlogskind.
“Ik had ook nog een Joodse opa van moederskant, die heette geen Israel, maar David Reens. Ik ben naar hem vernoemd, mijn tweede naam is David. Mijn opa en zijn broers hebben de nodige problemen gehad in de oorlog. Mijn opa is in de oorlog overleden, maar niet vermoord. Ik heb mijn grootvader en ook zijn broers nooit echt gekend. Ik heb een keer bezoek gehad van vertegenwoordigers van de Joodse gemeente. Was een leuk gesprek. Ik zei dat ik geen Joodse moeder had, dus geen Joodse opvoeding heb gehad en dat ik dus eigenlijk ook niet Joods ben. Toen zeiden die mensen: maar je hoeft je er toch niet voor te schamen? Moest ik wel om lachen, want zo bedoelde ik het helemaal niet. Ik was er zeker voor uitgekomen als ik een echte Joodse jongen was geweest, maar ik ben het niet.”
En toen trouwde je moeder met een Israel.
“Krankzinnig ja, want bij hem zat dus niets Joods.”
Terug naar het voetbal. Je ging in 1966 van DWS naar Feyenoord.
“Ik was op vakantie in Schoorl en was moeilijk bereikbaar. Iemand anders had voor mij onderhandeld. Ik vond dat ik veel ging verdienen, maar achteraf had ik er ook toen veel meer uit kunnen en moeten halen. Maar ja, de clubs hebben nooit voor mij in de rij gestaan.”
Teamgeest
In 1969, het jaar dat Ajax als eerste Nederlandse club een Europa Cup-finale speelde en met 4-1 verloor van AC Milan, werden jullie kampioen.
“We waren in die jaren minimaal gelijkwaardig aan Ajax en pakten de dubbel, dus ik voelde wel dat wij dat seizoen ook ver zouden kunnen komen in Europa.”
Jullie versloegen in de kwartfinale Vorwärts Berlin en in de halve finale Legia Warschau, waarbij opvallend is dat jullie bijna elke wedstrijd met dezelfde elf man speelden, alsof er nooit iemand geblesseerd was.
“Klopt, dat maak je zelden mee, dat je er elf hebt en dat iedereen elke wedstrijd top is. Voor de finale had trainer Ernst
Happel ook nog Ruud Geels, een van onze vaste invallers, thuisgelaten. Hij mocht van Happel niet mee naar Milaan. Als twaalfde man hadden we Guus Haak, die viel in de finale overigens nog geweldig in.”
Celtic werd voor de finale bestempeld als favoriet. Die ploeg had drie jaar eerder al de Europa Cup I gewonnen en had dat seizoen Benfica, Fiorentina en Leeds United uitgeschakeld.
“Ik dacht op dat moment nooit dat wij de Europa Cup zouden kunnen winnen. We hadden regerend kampioen AC Milan geloot in de tweede ronde, die hadden een paar maanden eerder dus Ajax met 4-1 kansloos gelaten in de finale. En als je denkt dat je gelijkwaardig bent aan Ajax, ziet de toekomst er op dat moment niet al te rooskleurig uit. Ik was dus razendenthousiast dat we uit maar met 1-0 verloren. En toen wonnen we thuis met 2-0.
Ik heb die wedstrijd onlangs voor het eerst teruggezien. We speelden echt goed. Ik had altijd het idee dat het vroeger wat langzamer ging, dat er wat meer ruimte was. Maar nu ik die wedstrijd tegen Milan heb teruggezien, zag ik hoe sterk we speelden. Ik heb mezelf een steekbal zien geven, eerlijk, ik wist niet dat ik dat kon. Ik had een goede trap, maar die steekbal had ik niet van mezelf verwacht. Iedereen was in vorm die avond. Wie het dan ook was, iedereen speelde top.”
Dat gebeurde allemaal onder leiding van coach Ernst Happel. ‘Kein Geloel, Fussball spielen’, was zijn motto. Aan veel gezelligheid met de spelers had hij geen behoefte. Hoe was jouw relatie met hem?
“Heel goed. Hij was duidelijk, deed nooit zo ingewikkeld. Typerend voor hem is dat hijzelf een keer heeft gezegd: ‘Onze tactiek, dat is Rinus, Willem en Coentje.’ Dat liet hij tegenover mij ook wel merken. Hij was zelf natuurlijk een heel goede voetballer geweest, dat merkte je wel.”
Hij besloot om uitgerekend voor de finale vaste doelman Eddy Treijtel te vervangen door Eddy Pieters Graafland.
“Treijtel had het hele seizoen gespeeld. Anderhalve week voor de finale stonden we in Amsterdam met 3-1 voor tegen Ajax. Door twee zeperds van Treijtel werd het op het eind nog 3-3. Een paar dagen voor de finale zei Happel tegen mij dat hij met het idee rondliep om Treijtel te vervangen door Pieters Graafland. Ik had dat nooit gedaan als ik hem was, Eddy PG had dat seizoen niet één wedstrijd gespeeld en ik had het volste vertrouwen in Treijtel. Weer een dag later zei Happel dat Graafland twijfelde, dat hij een dag bedenktijd vroeg. Toen zei ik tegen Happel: dan doet Graafland het toch niet, laten we met alle spelers bij elkaar gaan zitten en het vertrouwen in Treijtel uitspreken. Uiteindelijk besloot Happel toch om Graafland op te stellen.
Hij heeft die wedstrijd één moeilijke bal gehad, en die was uitgerekend van mij. Na een mislukte breedtebal van ons die onderschept werd, ging een speler van Celtic alleen op hem af. Graafland stopte hem, dat was ook een van zijn sterke kanten, in een-tegen-een-situaties was hij een geweldenaar. Ik kwam net aanlopen. Die terugkaatsende bal stuiterde voor mijn voet, ik wilde hem terugspelen, maar er zat een raar effect aan die bal. Het zag er op televisie gevaarlijker uit dan het was, ik heb zelf nooit een seconde paniek gevoeld. Elke keeper had die bal opgeraapt, ik heb nooit getwijfeld dat hij hem niet zou hebben. Over mijn voorkeur voor Treijtel heb ik overigens nooit met Graafland gesproken. Graafland was een heer, hij had me begrepen als ik het hem had verteld en me niets kwalijk genomen. Met Treijtel heb ik het er later nog weleens over gehad.”
Wat was de magie binnen jullie ploeg? Waren jullie naast ploeggenoten ook vrienden van elkaar?
“We gingen buiten het veld niet veel met elkaar om, maar in het veld waren we meer dan een team. Een mooi voorbeeld is wat er speelde rond rechtsbuiten Henk Wery. Hij was tweebenig, had een fantastisch schot, was fysiek sterk en het was een aardige jongen. Er was een keer sprake van dat Feyenoord een nieuwe rechtsbuiten wilde kopen, de Duitser Jürgen Grabowski. We speelden vriendschappelijk tegen zijn club Eintracht Frankfurt. Van tevoren zeiden we: ‘Henk, maak je geen zorgen, die komt niet naar Feyenoord.’ Die Grabowksi heeft tikken en schoppen gehad, níet te beschrijven. Als hij vijf miljoen had kunnen verdienen, dan was hij nog niet gekomen. Maar dat zegt wel iets over onze teamgeest, hoe het elftal in elkaar stak.”
Je vormde een centraal verdedigingsduo met Theo Laseroms. Waarom klikte dat zo goed?
“Theo haalde veel weg. Hij was niet de beste voetballer, maar als je tegenover hem stond had je een verkeerde aan hem.”
Jullie stonden bekend als Theo de Tank en IJzeren Rinus, boezemden de tegenstander van tevoren al angst in. Hoe kijk je terug op dat imago?
“Ik kan er nu wel om lachen, maar ik heb me vroeger ook weleens geschaamd hoe we ons lieten gaan in een wedstrijd. Dan namen Theo en ik ons voor om rustig te zijn, maar als die bal eenmaal rolde, waren we al onze goede voornemens vergeten. Theo was echt genadeloos. Heel gek, zo hard als hij was in de wedstrijd, zo week was hij in de kleedkamer. Theo was ook een beetje een flierefluiter. Op de training was hij een komediant. Dan maakte hij nep-slidings, hij zat er dus altijd naast. Als hij in jouw team zat tijdens de partijtjes op de training, wist je dat je verloor.”
Hoe was jouw band met Theo van Duivenbode? Hij was in 1969 overgekomen van Ajax, was en is net als jij Amsterdammer en stond ook in de verdediging.
“We waren beiden Amsterdammers, maar we reden vroeger nooit samen naar Rotterdam. Ik had als ploeggenoot niet veel contact met hem, pas de laatste tijd spreek ik hem meer. Theo regelde bijvoorbeeld namens de spelers een eerbetoon bij het overlijden eind april van Pieters Graafland. Dat is typisch Theo, ik ben nooit zo sociaal.”
Jullie hadden veel topspelers in de ploeg. Op het middenveld stonden de internationals Wim Jansen en Willem van Hanegem.
“Vergeet Franz Hasil niet, die was geweldig tegen Celtic. Franz was een grandioze voetballer, maar veel te makkelijk. Echt een Oostenrijker: als het vandaag niet gaat, lukt het morgen wel. Hij had een geweldige trap, kon goals maken. Ongelooflijk. Als hij trek had, dan was hij een van de beteren. Wim Jansen is altijd ondergewaardeerd geweest. Verdedigend vulde hij alle gaatjes en daarnaast kon hij vreselijk goed voetballen. En wat moet ik over Van Hanegem zeggen? Een geweldenaar, maar voor zijn doen had hij in die finale nogal wat balverlies. Maar in duels was hij zo goed, altijd aanspeelbaar en hij deed er vervolgens ook altijd iets goeds mee.”
En dan ook nog Coen Moulijn in de voorhoede.
“Hou maar op, het had weinig gescheeld of Coen had de finale niet kunnen spelen. We waren bezig met de warming- up en Herman Kuiphof, die het televisieverslag deed, stond op het veld. Wij riepen een beetje dollend: ‘Hé Herman.’ Coen ging een beetje dribbelen, speelde een bal door mijn benen. Ik stapte een beetje door, precies op Coen zijn voet, op z’n enkel. Hij lag te kermen op het veld, het was zo’n stomme actie van me. Het veroorzaakte redelijke paniek. Coen ging meteen naar binnen en na het toedienen van de nodige injecties kon hij gelukkig spelen. Ik had er niet aan moeten denken dat hij niet had kunnen spelen. Samen met Van Hanegem is Coen Moulijn de beste speler die Feyenoord heeft gehad.”
Waarom ben je altijd zo bescheiden over jezelf?
“Omdat je mij niet met Coen en Willem kunt vergelijken. Ik was een goede verdediger, maar zij waren echt betere voetballers dan ik. Wat Coen kon: een sprintje, voorzetje, op een man afgaan en dan met één, twee bewegingen erlangs, dat kon ik echt niet. Van Hanegem kon onder weerstand de bal beschermen, zich vrijspelen en dan had hij ook nog het overzicht om te zien wat er voor hem gebeurde. Ik speelde achterin, dan heb je veel meer tijd en ruimte om te zien wat er voor je gebeurt. Ik had het geluk dat ik een mooie trap had, dat ik die ballen kreeg waar ik wilde dat ze zouden komen, maar als voetballer wil ik mezelf niet vergelijken met Moulijn, Van Hanegem en zelfs niet met Wim Jansen. Hen vond ik echt betere voetballers.”
Centrumspits Ove Kindvall misstond ook niet in jullie ploeg. Na zijn vertrek lag er veel druk op nieuwe spitsen, die werden tot in lengte van dagen allemaal met hem vergeleken.
“Ove was daarnaast ook een heel aardige jongen en vergis je niet, dat is heel belangrijk in een groep. En ja, hij was een heel goede spits, een goaltjesdief, snel en niet te beroerd om te werken. Ove bezat alle eigenschappen voor een goede spits, hij was alleen niet tweebenig.”
Ondenkbaar
In 1974 ging je naar Excelsior. Waarom liet Feyenoord je gaan?
“In het laatste seizoen was ik lang geblesseerd. Toen ik hersteld was, draaide het elftal en kwam ik er niet meer in, totdat Mladen Ramljak op het einde van de competitie geblesseerd raakte. Daardoor heb ik de laatste weken van het seizoen 1973-1974 nog alles gespeeld, zoals de kampioenswedstrijd tegen FC Twente en de twee wedstrijden tegen Tottenham Hotspur waarin we de UEFA Cup wonnen. Moet je nagaan, word je kampioen, win je de UEFA Cup en besluit je naar Excelsior te gaan. Is in deze tijd toch ondenkbaar?”
Heeft Ajax niet ook een keer belangstelling getoond?
“Ja, één keer, ook in 1974, toen ze volgens mij problemen hadden met hun libero Horst Blankenburg. Hans Kraay senior heeft me destijds benaderd. Ik woonde in Rotterdam, ik voorzag veel ellende als ik naar Ajax zou overstappen, dus heb ik gezegd dat ik ervan afzag. Ik was 32, ik dacht dat ik op mijn retour was en daarom koos ik voor een jaartje uitbollen bij Excelsior. Werd ik Voetballer van het Jaar! Achteraf had ik het dus wel degelijk aangekund en heel eerlijk, ik heb wel een beetje spijt dat ik het niet heb gedaan. Ik denk dat ik nog zeker twee jaar bij Ajax had kunnen voetballen. Uiteindelijk heb ik nog zeven jaar bij PEC Zwolle gespeeld. Ajax is hoe dan ook een prachtige club.”
Je hebt ook nog 47 interlands gespeeld.
“Ik heb de pech dat ik nooit in topvorm een WK of EK heb gespeeld. Ik zat wel bij de selectie voor het WK van 1974, maar toen had ik al twee knieoperaties achter de rug. Als Barry Hulshoff en ik fit waren geweest, weet ik zeker dat wij het centrum hadden gevormd. Ik had ook nog de pech dat mijn vader vlak voor het begin van het toernooi overleed en ik na de begrafenis pas een dag voor de eerste wedstrijd terugkeerde bij de selectie in West-Duitsland.
En ja, het liep geweldig achterin met Arie Haan en Wim Rijsbergen. Ik ben drie keer ingevallen. Bij rust tegen Bulgarije stonden we met 2-0 voor. Kwam bondscoach Rinus Michels naar me toe, hij zei: ‘Het kan nu geen kwaad meer als jij een helft meedoet.’ Ik moest daar zelf ook wel om lachen. Heb ik toch nog een helft gespeeld. Maar met EK’s en WK’s heeft het me niet meegezeten.”