Word abonnee

Wielrennen

‘Niemand wilde met mij’

Ferry Damman

Wielrennen

‘Niemand wilde met mij’

door: Marijn de Vries
30 juli 2019
18 tot 23 minuten lezen

Wielrenster Puck Moonen (23) werd in 2017 uitgeroepen tot mooiste sportvrouw van Nederland. Aan aandacht geen gebrek. Maar wat bijna niemand weet, is dat zij in haar jeugd erg werd gepest. Binnenkort is Puck het gezicht van een campagne tegen pesten op het Vlaamse Cartoon Network. met Helden deelt ze haar verhaal.

Twee jaar geleden werd ze uitgeroepen tot Mooiste Sportvrouw van Nederland: wielrenster Puck Moonen. Haar naam en faam heeft ze vooral vergaard op Instagram. Op moment van schrijven heeft Puck ruim 360 duizend volgers, meer dan welke Nederlandse vrouwelijke sporter ook, en dat aantal groeit razendsnel. Een gemiddelde foto op haar pagina ‘scoort’ zo’n 20 tot 30 duizend likes, bij een bikinifoto gaan er wel 65 duizend duimpjes omhoog. Een succesvolle babe, die ook nog eens hard kan fietsen. Omdat ze zoveel volgers heeft, is ze aantrekkelijk voor mooie merken. Ze rijdt in een grote Mercedes en in haar stories kan je zien dat ze met volle teugen genieten van the glamourous life. Puck is letterlijk en figuurlijk het perfecte plaatje. Zou je denken.

Eigen wereldje
“Wat bijna niemand weet, is dat ik altijd erg ben gepest. Dat begon al in de kleuterklas, of misschien zelfs op de peuterspeelzaal. Ik was best op mezelf, altijd bezig met andere dingen dan de rest. Heel onderzoekend, geïnteresseerd in dooie beesten, spinnen en slangen bijvoorbeeld. In de kleuterklas merkte ik al dat ik gesprekken met andere kinderen lastig vond. Die snapten de dingen die ik interessant vond niet. Dan val je er al snel buiten en krijg je niet echt vrienden. Dat is altijd zo gebleven. Aanvankelijk was ik me er niet zo van bewust, ik leefde in mijn eigen wereldje. Maar later, als je groter wordt, verandert dat. Vanaf groep 6 worden kinderen gemener. Dan word je steeds bewuster buitengesloten, en gepest.

Ik had wel even een goede vriendin op de basisschool. Haar moeder had borstkanker. Er was zo’n groepje dat ons achterna liep, ons tegen onze benen en fietsen schopte. Ze riepen dingen als kankermoeder. Zo gemeen. In de klas maakten ze continu kutopmerkingen. Ik zat op paardrijden met nog twee meisjes uit de klas. Er werd de hele tijd naar ons gehinnikt, dat soort dingen. Erg veel herinneringen heb ik trouwens niet aan die tijd. Ik heb het denk ik een beetje verdrongen. Als ik terugdenk, heb ik wel een paar mensen in mijn hoofd van wie ik me goed herinner dat ze echt heel rot deden, maar wat ze precies deden dat weet ik niet meer. Ik krijg vooral een heel naar gevoel als ik aan hen denk.

Nageroepen
School vond ik vanaf het begin al niet leuk. Dan zaten we in de klas en moesten we in de kring het Ave Maria zeggen. Iedereen deed mee, maar ik zat ertussen en riep als kleuter al: God bestaat niet, nee hoor, God bestaat niet. De rest van de kinderen vond dat vreemd. Ik was ook de eerste die zei dat Sinterklaas niet bestond. Daarmee heb ik wel eens iemand aan het huilen gemaakt. Die had een cadeautje gekregen en ik zei: dat waren gewoon je ouders, hoor. Ik denk dat ik wel een wijsneus was. Ik wist al jong veel over van alles eigenlijk. En dat wilde ik graag laten zien. Op de middelbare school ben ik weleens naar een psycholoog geweest, ook vanwege het pesten dat toen best wel erg was. Ze dacht dat ik hoogbegaafd was. In ieder geval was ik HSP, een Hoog Sensitief Persoon. Een IQ-test of zo is nooit gedaan, dat vonden mijn ouders niet nodig. Er hoefden niet allemaal labels op mij geplakt te worden.

Op de middelbare school dacht ik van al die klote kinderen af te zijn. Van mijn klas gingen we maar met z’n zevenen naar havo/vwo, de rest ging naar het vmbo. Maar met het eerste rondje voorstellen ging het al mis. Ik zei: ik ben Puck, ik woon in Oirschot en ik rij paard. Iemand van de basisschool begon te hinniken. Toen was het meteen klaar. Ik maakte wel een paar vrienden, maar dat waren ook buitenbeentjes. Na de brugklas gingen we allemaal naar andere klassen. Ik kwam alleen te zitten, miste de aansluiting. Als er voor een opdracht tweetallen gemaakt moesten worden, kon ik wel door de grond zakken. Niemand wilde met mij. Hetzelfde gold voor de gymlessen. Ik was best fanatiek en ik kon ook wel dingen goed voor een meisje. Toch werd ik altijd als laatste gekozen.

In het begin was ik nog wel gemotiveerd om hoge cijfers te halen. Ik was best een strebertje. Als de leraar iets vroeg, wilde ik meteen antwoorden, ik was gewoon enthousiast. Maar dat heb ik snel afgeleerd, want het pesten werd er alleen maar erger door. Eigenlijk wel zonde. Na het tweede jaar deed ik helemaal niks meer. Ik zat alleen nog maar op school om aanwezig te zijn. Te overleven. Diploma halen en weg, dat was het enige waar ik aan dacht. Het pesten was toen vooral buitensluiten. Er werd geroddeld. Ik werd nageroepen in de gang, zat altijd alleen. In de pauze was ik zoveel mogelijk bezig met heen en weer lopen: van het lokaal naar het kluisje. Naar de wc en weer terug. Dan was er hopelijk een kwartier voorbij. Ik probeerde de tijd vol te maken, want wat moest ik doen? Ik had niemand om bij te staan.

Depressief
Eén keer heb ik aan de bel getrokken, toen een paar pestkoppen me pakten. Het was zo’n populair groepje jongens dat altijd een zwakkere moest hebben, zodat de rest van de klas lachte. Ik kwam ze tegen op de fiets. Ze begonnen aan me te trekken. Ik kreeg toen net een beetje vorm. Daar wilden ze aan zitten. Ik ben gestopt en heb mijn vader gebeld. We hebben aangifte gedaan. Maar de vader van een van die jongens zat bij de politie, die man kreeg dat dus over zich heen op zijn werk. Zijn zoon was eigenlijk de grootste pester, hij was echt een klootzak. Uiteindelijk moest die groep jongens mij een brief schrijven. Die schreven ze natuurlijk tegen hun zin. Daarna hield het pesten niet op, het werd geniepiger. Precies wat er altijd gebeurt als je wat aan pesten probeert te doen: je krijgt het dubbel en dwars terug. Toen dacht ik al snel: fuck die school. Ik meldde me steeds vaker ziek. Huiswerk maken deed ik niet, thuis had ik geen zin om aan school te denken. Ik haalde het allemaal wel, stond een kwartier voor een toets even snel het boek door te nemen, en dat was het.

Ik ben in die periode behoorlijk depressief geworden. Mijn ouders hadden het niet echt door. Ze merkten wel dat het niet goed ging, ze vroegen geregeld wat er met me was. Maar ik zat zo erg in mezelf dat ik niet durfde of wilde vertellen wat er aan de hand was. Laat me nou, dacht ik. Eigenlijk had ik niemand bij wie ik terecht kon. Dat het een depressie was, weet ik nu. Toen wist ik niet wat dat was. Ik gaf gewoon helemaal nergens meer om. Maar ook echt helemaal nergens. Niet om hoe ik eruit zag, ik had zelfs geen zin om mijn haren te kammen. De kleinste dingen kostten de grootste moeite. Zoals douchen. Of eten. Je eet gewoon wat je wilt, als er een reep chocolade ligt eet je een reep chocolade. Je hebt schijt aan groente. Je hebt gewoon nergens zin in, omdat je niks voelt. Dat heeft wel een jaar of drie geduurd. In de vierde ben ik blijven zitten, omdat ik echt helemaal niets deed.

Schone lei
Uiteindelijk vond ik in de laatste twee jaar van school een groepje. Dat waren allemaal creatieve, gekke mensen. Ik sprak af en toe buiten school af, voor het eerst. Dat contact is wel weer verwaterd. Het klinkt onaardig, maar het was eigenlijk ook alleen maar een groepje om op school bij te zijn. Dan kun je tenminste bij iemand staan in de pauze. Door dat groepje ging het al iets beter met me, maar de echte omslag is gekomen toen ik ging fietsen. Ik kreeg een vriendje van de fietsclub en ontmoette andere mensen, die me niet kenden van school. Dat was fijn, dat je een wereld ernaast krijgt waarin je met een schone lei kunt beginnen.

Ik ben best laat begonnen met fietsen, op mijn zeventiende. Ik werd toen uit mijn voetbalploeg getrapt. Paardrijden deed ik al heel lang niet meer, daar ben ik aan het begin van de middelbare school mee gestopt. Ik ging op voetbal, als enige meisje tussen de jongens. Maar toen we zeventien waren, gingen alle jongens door naar de A-junioren. Als meisje mag je niet mee, je moet dan naar een vrouwenploeg. Dat zijn de regels van de KNVB. Ik was helemaal niet goed of zo – we waren allemaal niet goed in dat team – ik vond voetballen gewoon tof. Het was jammer dat ik moest stoppen.

Eigenlijk had ik een pokkenhekel aan fietsen. Ik moest altijd op een omafiets zonder versnellingen naar school in Boxtel, twaalf kilometer heen en twaalf kilometer terug. ‘s Ochtends had ik altijd wind mee, ‘s middags altijd wind tegen – en zin om naar school te gaan had ik door het pesten nooit. Ik vond dat fietsen dus echt een hel. Maar goed, ik had er wel een beetje conditie door. Ik was een keer met mijn moeder in de dierentuin en daar stond een podium met twee racefietsen in zo’n roller. Dat kan ik wel, dacht ik. Dus ik deed een wedstrijdje tegen een man van een paar jaar ouder en een paar koppen groter, en ik won. Toen kwam Leontien van Moorsel uit het publiek. Ik kende haar niet. Ze zei: ‘Je moet gaan fietsen!’ Ik dacht: ben jij nou gek, met die vieze strakke broekjes en zo. Thuis heb ik toch maar even gegoogled en toen kwam ik erachter dat ze veel gewonnen heeft.

Met dat advies heb ik in het begin niet veel gedaan, tot ik van voetbal af moest en een keer werd aangereden. Mijn omafiets was total loss. Bij de fietsenmaker zag ik een racefiets staan. Die zag er eigenlijk wel vet uit. Ik dacht: als ik daarmee naar school rij, ben ik veel sneller. Mijn vader zei: ‘Heb je het prijskaartje gezien? Dat is ook heel mooi. Ga maar lekker werken.’ Dus ik ging kranten bezorgen en nog een ander stom baantje doen. Uiteindelijk had ik genoeg geld om een derdehands fiets op Marktplaats te kopen. Er was van alles mis mee, maar ik heb me toch aangesloten bij een clubje. Niet veel later ben ik lid geworden van Het Snelle Wiel in Hapert, waar ik wedstrijden kon rijden.

Huiskamerolifantje
We trainden een of twee keer in de week. Ik werd er telkens afgereden, had geen idee dat je veel vaker moest trainen. Er was niemand die dat vertelde. Ze hadden ook niet echt de focus op de meisjes, er waren er maar drie of zo. Maar we vormden wel al snel een groepje met een paar anderen die er ook niet zoveel van konden. Ik kreeg een vriendje in dat groepje. We waren meer aan het gamen bij hem thuis dan aan het fietsen. Zijn ouders frituurden elke avond wel iets. Kroketten, frikandellen. Daarna zaten we ook nog elk met een zak chips op de bank. Mijn vriendje en zijn broers waren allemaal dun, en bleven ook zo. Maar ik werd een beetje mollig. Zijn vader heeft me een keer huiskamerolifantje genoemd. Dat kwam wel aan.

Na anderhalf jaar ging die verkering uit en ben ik serieuzer gaan trainen. Met groepjes uit de buurt mee, met jongens die zeiden: ‘Je moet elke dag op de fiets zitten.’ Oké, dacht ik. Ik ging meer fietsen en viel veel af. Daardoor ging het fietsen beter, ik ging mijn eerste wedstrijden uitrijden. Dat was natuurlijk onwijs leuk en heel stimulerend. In het jaar van mijn eindexamens kreeg ik een contract aangeboden bij een kleine Limburgse opleidingsploeg. Maar heel erg klote: ik kreeg de ziekte van Pfeiffer. Ik bleef thuis van school, sliep hele dagen en fietste helemaal niet. Uiteindelijk heb ik m’n examens gehaald. Ik weet nog steeds niet hoe, want ik had er echt totaal niks voor gedaan. Het was een enorme opluchting. Ik had een diploma en kon weg van school.

Eigenlijk wilde ik geneeskunde studeren, maar daar moest ik eerst nog twee deelcertificaten natuurkunde en scheikunde voor halen. Dat ging ik in deeltijd doen, en ik ging fietsen voor een Belgische ploegje, Autoglas Wetteren.

Het fietsen ging steeds beter en ik kreeg een relatie met de Belgische veldrijder Eli Iserbyt. In augustus kreeg ik een contract voor 2017 aangeboden bij Lotto-Soudal, een vrouwenprofploeg. Ik heb de examens voor de deelcertificaten niet meer gedaan, maar me helemaal op het fietsen gestort. In januari 2018 werd Eli wereldkampioen veldrijden bij de beloften. Toen waren we net een maand of vier bij elkaar. We trainden veel samen, hij gaf me tips en ik ging die winter voor het eerst met een trainer werken.

Vleeskeuring 
In die tijd begon ik ook wat fanatieker te instagrammen. Ik was begonnen net als iedereen: voor vakantiefoto’s en om een beetje te volgen wat iedereen aan het doen was. Eerst zet je er iets op om te kijken wie je foto liket en of er knappe jongens bij zitten. Het werden steeds meer knappe jongens, haha. Mijn volgersaantal groeide gestaag. Eerst postte ik elke week een foto, als ik een wedstrijd had gereden of iets anders leuks had gedaan. Later werd dat meer, ook omdat ik meer volgers kreeg. Er was niet een moment dat ik ineens doorbrak, maar ik heb nu wel echt heel veel volgers. Toen nog niet zo lang geleden bekend werd dat ik weer single ben, kreeg ik er ineens wel vijfduizend bij. Niet normaal. 92 Procent van mijn volgers is man. Het worden trouwens meer vrouwen, het begint een beetje te verschuiven. Dat wil ik ook, ik wil graag vrouwen aanspreken.

In eerste instantie vond ik het heel leuk om uitgeroepen te worden tot mooiste sportvrouw van Nederland, maar achteraf vind ik het een beetje een vleeskeuring. Daar ben ik wel klaar mee, met dat vleeskeuren. Nu snap ik zelf ook wel dat ik niet veel sportieve resultaten heb om op terug te vallen en te kunnen zeggen: kijk, ik ben ook een waardevolle sporter. Mijn erelijst is leeg. Maar het steekt soms wel dat ik alleen maar als lekker stukje vlees wordt bekeken. Ik heb superveel bikinifoto’s in mijn telefoon staan. Die zou ik allemaal kunnen uploaden, dan ga ik nog veel harder. Maar dat wil ik niet. Het is ook niet mijn type volk dat ik daarmee aanspreek. Ik ben trots op mijn lichaam en er zitten mooie foto’s bij, dus af en toe denk ik: what ever, die post ik. Maar soms voel ik me er daarna niet zo goed meer bij. Dan post ik een bikinifoto en dan krijg ik daar heel veel reacties op, veel meer dan op andere foto’s. Dat voelt drukkend, op de een of andere manier.

Wat ik misschien nog wel lastiger vind: mensen verwachten op sportief vlak veel van me, terwijl dat ten onrechte is. Ze kijken op een aankondiging en ze zien: dat is een grote naam. ‘Waarom rij jij geen top tien?’, vragen ze dan. Maar dat is totaal onrealistisch. Tijdens wedstrijden roepen heel veel mensen naar me. Dat is allemaal positief bedoeld, maar het brengt ook stress met zich mee. Als je een mindere dag hebt is dat al waardeloos, maar als je dan ook nog heel hard aangemoedigd wordt, dan zit ik me wel te schamen op de fiets. Ik zou ze dan allemaal willen uitleggen dat ik wel gezien word als grote naam, maar helemaal niet bij de grote namen in het wielrennen hoor.

Er zullen ook vast mensen zijn die het niet eerlijk vinden dat ik bij zo’n grote ploeg rij, terwijl ik nog niks heb laten zien. In het begin heb ik dat zelf ook wel gedacht. Maar Lotto-Soudal vond het lastig om de juiste rensters aan te trekken. Ze zagen sportief echt wel wat in me en de reclame die ik kan maken via Instagram is mooi meegenomen. Vaak zien mensen ook niet wat ik doe op de fiets, en dat is werken voor de ploeg. Ze kijken alleen naar uitslagen, maar weten niet dat ik in bijvoorbeeld de Strade Bianche mijn wiel heb afgegeven aan een ploeggenoot. Of dat ik een paar kilometer op kop sleur om een gat dicht te rijden.

In het peloton zijn de vooroordelen wel een beetje verdwenen, denk ik. Voorheen hoorde ik nog weleens dat er achter mijn rug om werd gezegd dat ik dom ben en alleen maar leuke blote fotootjes op Instagram zet. Nou, dom ben ik sowieso niet, dat durf ik wel van mezelf te zeggen. En ga ze maar eens tellen, die bikinifoto’s. Dat zijn er echt maar een handjevol. Ik fiets er inmiddels al best een tijdje tussen en rensters die mij kennen zijn heel positief. Die weten dat ik niet iemand ben die profiteert, dat ik altijd wil rijden als ik goede benen heb. Ik rij ook niet lomp. Ja, lomp hard door de bocht, haha. Ik ben aardig tegen iedereen. Als iemand zonder drinken zit, dan bied ik wat aan. Als iemand moeite heeft of de ketting ligt eraf, geef ik een duwtje.

Schade opgelopen
De mening van anderen interesseren me steeds minder. Dat moet ook wel, als je zoveel volgers hebt. Er zijn er altijd wel een paar die rotopmerkingen maken, gewoon omdat ze dat cool vinden. Oordelen van andere mensen moet je leren loslaten en relativeren. Als je dat eenmaal doorhebt, ben je al een heel eind. Natuurlijk heb ik wel schade opgelopen door het pesten. Als er mensen naar me kijken, ga ik nog steeds vaak van het negatieve uit. Dat zit er gewoon niet in. Ik ben altijd nagekeken en nageroepen. Dat mensen ook iets positiefs kunnen denken of gewoon helemaal niets, daar moet ik nog steeds aan wennen.

Het pesten heeft me ook positieve dingen gebracht. Ik ben er hard door geworden. En ik kan veel tegenslag hebben. Ik ben jarenlang alleen maar gericht geweest op mijn diploma halen. Met fietsen denk ik nu ook: het maakt niet uit wat er gebeurt, hoeveel tegenslag ik heb, ik kijk verder. Ik wil de top bereiken. De laatste anderhalf jaar waren niet makkelijk. Fysiek had ik allerlei klachten. Mijn relatie met Eli ging uit. Het kwam allemaal bij elkaar, ik heb me echt heel rot gevoeld. Dat wordt nu eindelijk wat beter. Maar ik ben altijd vastberaden gebleven.

Ik heb geleerd dat het belangrijk is om te praten over emoties en gevoelens. Het afgelopen jaar heb ik veel gepraat met mijn ouders. Op de basisschool en middelbare school was ik heel introvert, maar zo ben ik helemaal niet. Als klein kind in de supermarkt praatte ik tegen iedereen, vertelt mijn moeder altijd. Door de gesprekken met mijn ouders heb ik mijn gevoelens en emoties veel beter op een rijtje gekregen. Ze schrokken wel hoe diep ik heb gezeten. Ze wisten dat er iets ergs was, maar je kunt je kind moeilijk naar een psycholoog slepen. Ik kan nu heel goed met ze praten. Dat is fijn en verhelderend, voor hen en voor mij. Ik kom er nu ook achter wat voor fijne mensen het zijn.

Nog niet zo lang geleden ben ik gevraagd voor een campagne tegen pesten op Cartoon Network. In eerste instantie vroegen ze me om mijn naam. Toen heb ik verteld dat ik er meer mee had dan ze waarschijnlijk dachten. Ik vind het belangrijk dat volwassenen en kinderen weten wat mij is overkomen. Het kan een grote steun zijn. Zelf had ik dat wel kunnen gebruiken vroeger: weten dat je niet alleen bent, dat er licht is aan het einde van de tunnel. En dat je later echt een leuk leven kunt krijgen, ook al word je nu misschien nog gepest.”

Helden Magazine

Krijg jij geen genoeg van alle inspirerende sportverhalen? Kies het abonnement dat bij jou past én wordt abonnee. Zo ontvang je telkens de nieuwste edities op je deurmat, voordat het sportblad in de supermarkten te vinden is. Wil je een Helden Magazine cadeau doen? Het is ook mogelijk om een abonnement cadeau te doen, deze abonnementen lopen automatisch af. Daarnaast zijn de recentste exemplaren ook gemakkelijk te bestellen via onze webshop.

Delen: