Word abonnee

Voetbal

Ronald de Boer: ‘Wij hebben echt wat neergezet’

Voetbal

Ronald de Boer: ‘Wij hebben echt wat neergezet’

22 mei 2022
17 tot 22 minuten lezen

Wenen: stad van de Mozart-concerten, Johann Strauss, de Weense Wals, het Wiener Philharmoniker, Schloss Schönbrunn, Slot Belvedere, Prater en de Spaanse rijschool met zijn Lipizzaners. Maar Wenen is ook de stad van de Champions League-finale van 24 mei 1995: Ajax-AC Milan 1-0. Ronald de Boer blikt terug in de serie City of Memories, een samenwerking tussen Ajax en TUI.

“Wenen wordt ook de stad der dromen genoemd. Voor mij geldt dat helemaal. De droom die ik had, de Champions League winnen, is daar op 24 mei 1995 uitgekomen,” zegt Ronald de Boer. “Ik had het hoogst haalbare bereikt wat ik als speler met een club kon bereiken. Extra bijzonder was dat ik dat ook nog eens meemaakte met mijn tweelingbroer Frank. Na afloop hielden we samen de beker vast. Hoe mooi was het voor mijn vader en moeder op de tribune om hun zoons zo zien? Ik merk al hoe geweldig trots ik ben als mijn kinderen iets preste­ ren. Mijn ouders moeten in Wenen bijna uit elkaar zijn geknapt van trots.”

Transfer

Hoe ver weg leek die droom vier jaar eer­ der nog. Ronald besloot in de zomer van 1991 van Ajax, de club waar hij samen met zijn tweelingbroer de jeugdopleiding had doorlopen, naar FC Twente te ver­huizen. PSV had Ajax net onttroond als landskampioen. De club werd interna­tionaal nog wel geroemd om de voor­treffelijke jeugdopleiding. Spelers uit de eigen jeugd stroomden door naar het eerste elftal, maar een rol van betekenis speelde Ajax niet in Europa.

“Leo Been­hakker was trainer, ik zat al een tijdje bij het eerste elftal, speelde ook geregeld, maar ik had niet bewezen dat hij als spits om mij heen kon. Later heeft Leo tegen mij gezegd dat hij me niet kwijt wilde, maar dat Ajax in geldnood zat. Voor mij konden ze één miljoen gulden krijgen. De overstap naar Twente pakte goed uit, ik speelde alles, scoorde veel. Het was voor mij één stap terug om er twee voor­ uit te kunnen doen. Uiteindelijk maakte ik zelfs drie of vier stappen vooruit.”

Vlak nadat hij Amsterdam en broer Frank, die bij Ajax een basisplek als linksback had, achterliet, besloot Beenhakker naar Real Madrid te gaan. Louis van Gaal, die bij Ajax jeugdtrainer, hoofd jeugdopleiding en assistent van Beenhakker was, promoveerde tot hoofdtrainer. “Als ik eerder had geweten dat Louis hoofdtrainer zou worden, dan was ik waarschijnlijk bij Ajax gebleven. Ik wist dat Louis in me geloofde. We woonden in de buurt van Louis, mijn broer en ik reden vaak met hem mee naar Ajax. Louis was toen ook verant­woordelijk voor het tweede elftal, daar speelden wij ook af en toe in. Louis wist precies wat mijn kwaliteiten waren.”

Van Gaal won in 1992, aan het einde van zijn eerste seizoen als hoofdtrai­ner, meteen de UEFA Cup met Ajax. Maar hij keek al verder. Van Gaal ging doorselecteren. Spelers als Jan Wouters, Bryan Roy, John van ’t Schip mochten of moesten vertrekken. Ronald keerde in de winterstop van het seizoen 1992/1993 terug bij Ajax. De transfer betekende ook een hereniging met broer Frank. “Louis was op zoek naar een spits, een die kon fungeren als een soort kapstok, iemand die aangespeeld kon worden en de bal niet snel verloor, zodat andere spelers bij konden sluiten. Stefan Pettersson had die rol ook met veel succes ingevuld, maar hij werd een jaartje ouder.” Van Gaal was nog druk aan het puzzelen.

“Edgar Davids en Clarence Seedorf waren net doorgestroomd uit de jeugd en deden het meteen geweldig. Michael Reiziger werd teruggehaald van FC Groningen en omgeturnd van aan­ valler in rechtsback. Edwin van der Sar werd eerste keeper. Louis durfde jonge jongens echt een kans te geven. Het voordeel was dat hij de spelers uit de jeugd goed kende, omdat hij met hen had gewerkt. Die jonge jongens waren ook nog eens opgeleid met de filoso­fie van de club. In de jeugd was hen al geleerd de tegenstander snel onder druk te zetten na balverlies om snel de bal te­ rug te veroveren.”

Vlak nadat Ronald terugkeerde, vertrok­ken Dennis Bergkamp en Wim Jonk naar Inter Milaan. “Toen zij vertrokken, dacht iedereen dat Ajax uit elkaar zou vallen. De puzzelstukjes vielen toen juist allemaal op hun plek.”

Marc Overmars was al in 1992 geko­men. Jari Litmanen ook, maar hij kreeg pas echt een kans om zich te bewijzen op ‘10’ na het vertrek van Bergkamp. De Nigerianen Finidi George en Nwankwo Kanu werden gehaald. “En niet te verge­ten: Frank Rijkaard keerde terug. Louis moest in het begin overtuigd worden door assistent Bobby Haarms wat betreft de terugkeer van Rijkaard. Er was in het begin ook wel een beetje strijd.” Van Gaal zette Rijkaard, die overkwam van AC Milan, eerst op het midden­veld, maar Rijkaard gaf aan dat hij liever achterin wilde spelen. “Frank kwam uit­ eindelijk in het centrum te spelen, naast Danny Blind. Voor mij was dat ook gun­stig, want dan kon ik rechtshalf spelen.”

Multifunctioneel

Ronald groeide uit tot een multifunctio­nele speler in het Ajax van Van Gaal. Hij kon in de spits spelen, maar was ook een uitstekende rechtshalf. “Ik ging mee naar het WK van 1994 als spits, maar werd een beetje geslachtofferd. Ik kwam daar­ door in het 4­4­2 systeem van bonds­coach Dick Advocaat als rechtshalf te spelen. Er ging een wereld voor me open. Ik dacht: jeetje, wat is dit een makkelijke plek. Ik had niet twee grote verdedigers voortdurend in mijn nek, had mensen voor me. Was aan het strooien met pas­ses, kon mijn creativiteit veel beter kwijt. Na terugkomst bij Ajax in de zomer van 1994 heb ik tegen Louis gezegd dat hij mij eens als rechtshalf moest proberen in zijn 4­3­3 ­systeem.

De eerste wed­strijd van het seizoen speelden we om de Super Cup tegen Feyenoord. Het was het debuut van Patrick Kluivert, die ook meteen scoorde. Ze dachten van mij vast: Ronald de Boer is een spits, dus die loopt vast niet mee terug op het middenveld. Wij waren heer en meester en wonnen met 3-­0. Vanaf dat moment stond ik vaker rechtshalf en af en toe, als het moei­lijk werd voor de jonge spitsen Kluivert en Kanu, werd ik weer in de spits gezet.”

Ajax werd vanaf 1993 steeds meer een geoliede machine. De ploeg was een meester in het druk zetten. “Dat heeft Louis er echt ingeslepen. En dat op zijn manier, dus met veel passie. En hij was heel duidelijk, zei: ‘Als je niet meegaat, even goede vrienden, maar dan ligt jouw toekomst niet bij Ajax.’ Veel spelers ston­den nog aan het begin van hun carrière, waren nog te kneden.”

De trainingen waren van een ongekend niveau, zegt Ronald. “Dat waren eigen­lijk gewoon wedstrijden. Op dinsdag en donderdag deden we een partijtje op scherp en dan was ik vooraf zenuwach­tig. De vonken vlogen er dan vanaf. We hadden zestien echt goede spelers. John van den Brom, Peter van Vossen, Tarik Oulida, Sonny Silooy en Winston Bogarde zaten ook bij de selectie en die zorgden er ook wel voor dat je scherp moest blijven, omdat zij natuurlijk ook klaar stonden om te spelen. Elke training moest je honderd procent ‘aan’ staan. Je kon geen moment verslappen bij Louis.”

Keerpunt

Ajax werd in 1994 landskampioen en mocht uitkomen in de Champions League. In de poulefase waren titel­ verdediger AC Milan, AEK Athene en Casino Salzburg de tegenstanders. “De eerste wedstrijd was tegen AC Milan in het Olympisch Stadion. We hadden geen moment door hoe goed we eigenlijk waren. We wonnen vrij eenvoudig met 2-­0. Ik maakte de allereerste Champi­ons League­ goal. Het was nog een mooie ook; een stiffie over de uitkomende doel­ man Rossi.

Toen we wonnen, dachten we: misschien was dit een gelukje, dat Milan zich had verkeken op laagvlieger Ajax die al een paar jaar niet meer van zich had laten horen in Europa. Daarna dachten we voor elke wedstrijd: deze tegenstander is wel erg goed. Maar in het veld viel het telkens wel mee.” De return tegen AC Milan in Triëst, waar Milan moest spelen van de UEFA als straf voor ongeregeldheden met fans, was het keerpunt. “We dachten: ze zullen zich wel willen herstellen voor de eerdere 2­-0­ nederlaag. Maar in Triëst speelden we ze ook helemaal weg, wonnen we weer met 2-­0. Toen kwam echt het besef: misschien zijn wij wel heel goed.”

Tekst gaat verder onder de foto

Ronald de Boer

Ajax won de poule dankzij vier overwin­ningen en twee gelijke spelen, allebei tegen Salzburg. In de kwartfinale werd Hajduk Split verslagen. Uit werd het 0­-0, thuis 3­-0 mede door twee goals van Frank de Boer. In de halve finale wachtte Bayern München. “Louis liet ons altijd videobanden van onze tegenstanders zien. Bij de beelden van Bayern dacht ik: jemig, wat een team, dat wordt een lastig verhaal. De uitwedstrijd was lastig, maar het bleef 0-­0 en eigenlijk waren we de betere ploeg. De thuiswedstrijd werd die fantastische 5-­2, een van de mooiste wedstrijden die Ajax ooit heeft gespeeld in Europa.”

Karatetrap

Ajax stond in de finale. Op naar Wenen. “Ik was nog nooit in Wenen geweest. Die stad stond voor mij synoniem aan de opera, aan Wolfgang Amadeus Mozart. We hebben in aanloop naar de finale een stukje door de stad gewandeld. Meteen viel me op wat een mooie stad het is. Een stad met veel historie. Mij vielen de indrukwekkende gebouwen op, met van die ornamenten. En de beeldhouwerij, de schitterende standbeelden.”

Plaats van handeling op woensdag 24 mei 1995 was het Ernst Happel Stadion. “Ik vond het geen mooi stadion om een finale te spelen. Het was er een met zo’n rot sintelbaan, daardoor was het publiek heel ver weg. Dat er 50.000 mensen op de tribune zaten, maakte veel goed. Die sfeer. Ik denk dat zestig procent van de mensen Ajacied was en de rest op de hand van Milan.” Want ja, de tegenstander was opnieuw AC Milan. “We baalden dat we weer tegen Milan moesten, dachten: gaan wij de titelverdediger drie keer verslaan in één seizoen? Als je het statistisch bekijkt, dan weet je dat het heel moei­lijk wordt. Zo’n grote ploeg zou na twee nederlagen weleens de sleutel kunnen vinden om ons onschadelijk te maken.

‘Na afloop hielden Frank en ik samen de beker vast. Mijn ouders moeten in Wenen bijna uit elkaar zijn geknapt van trots’

In de finale bleek dat het een dubbeltje op z’n kant was. We begonnen niet goed. Ik denk dat we toch een bepaalde blind­heid hadden door de spanning. Milan was de eerste helft beter, zonder dat ze heel gevaarlijk waren. Eigenlijk hadden ze één echte kans: een volley van spits Marco Simone. Van der Sar kreeg de bal gelukkig recht op zich af. De grootste kans was eigenlijk voor ons. Mijn broer Frank kreeg een kopkans uit een corner na vijf minuten.”

Vlak voor rust was er de karatetrap van Louis van Gaal langs de lijn. Hij deed Marcel Desailly na, die vlak ervoor zijn voet op gezichtshoogte bij Jari Litmanen had. De Roemeense scheidsrechter Ion Craciunescu floot niet. “Ik zag Louis gaan. Hij had volledig gelijk dat hij op zijn gepassioneerde wijze daar een punt van maakte. Het was gevaarlijk spel. En dat op de rand van het strafschopgebied. Met mijn broer Frank hadden we iemand die dat seizoen al had bewezen dat hij een vrije trap binnen kon trappen.”

Er werd niet gescoord voor rust. “Rijk­aard nam het woord in de kleedkamer, benadrukte dat het niet uitmaakte hoe we het deden, áls we het maar deden. Hij gaf aan vooral niet uit de posities te gaan lopen. ‘We leven nog, nog 45 minuten en dan staan we misschien met die beker. Geloof erin, ga geen gekke dingen doen.’ Frank had bij AC Milan wel geleerd dat het resultaat heilig was op die momenten. En niet onbelangrijk: van hem nam ook iedereen het meteen aan. Het was tot dat moment een draak van een wedstrijd. Maar we wisten ook dat het die wedstrijd niet ging om goed spelen, het draaide al­ leen maar om winnen. Die andere twee wedstrijden tegen Milan hadden we al la­ ten zien dat we ook op een mooie manier van ze konden winnen.”

Gouden wissel

In de 54ste minuut wisselde Louis van Gaal voor het eerst. Seedorf ging eruit, Kanu kwam erin. “Ik begon in de spits, omdat Louis meer ervaring op die plek wilde en dacht dat het elftal met mij op die plek meer in balans zou zijn. In de spits had ik te maken met Desailly, Franco Baresi en Alessandro Costacurta. Ik kon tegen hen niet veel inbrengen. Na die wissel ging ik op het middenveld spelen en kregen we meer grip op de wedstrijd. Het was tot die tijd echt flip­perkastvoetbal.

Ineens lukte het ons om ons vertrouwde spel te spelen: een man inpassen, de bal even vasthouden en doorbewegen. Na die wissel kregen we weer het meeste balbezit. Beetje bij beetje konden we op gaan schuiven richting het doel van Milan. Je voelde ook binnen de ploeg steeds meer ontstaan dat er wat te halen viel. In het begin dachten we alleen maar: laten we hopen dat we het achterin zo lang mogelijk drooghouden en eerst maar proberen de verlenging te halen.

‘Ik ben belangrijk geweest, dat maakt het zo speciaal. Daardoor word je ook herinnerd. Zo van: die Ronald de Boer kon er wel wat van’

Toen Kluivert erin kwam voor Litmanen kregen we nog meer de overhand.” De naar later bleek gouden wissel vond plaats in de 68ste minuut. Met Kanu en Kluivert stonden er ineens twee tieners op ‘9’ en ‘10’ in de Champions League­ finale. “Dat was typisch Louis, die nam gewoon dat risico. Jari voelde zich niet helemaal top en Louis had Patrick al eens achter de spits gezet. Hij was snel en sterk. Louis wist natuurlijk ook dat Patrick in de jeugd ook op die positie had gespeeld. En Kanu kon geweldig een bal vasthouden, nog beter dan ik.”

Tekst gaat verder onder de foto

Ronald de Boer

In de 84ste minuut viel de bevrijdende goal. Davids speelde de inschuivende Rijkaard aan, die de bal gaf aan Kluivert, die rechts op de rand van het strafschop­ gebied stond. Rijkaard liep door voor de een­twee, maar Kluivert hield de bal bij zich met een man in zijn rug, ging rich­ting doelman Rossi en punterde de bal langs de keeper. “Ik was in extase. Het was nog erger dan dat. Extase bovenop extase. Bestaat daar eigenlijk een woord voor? Toch kon ik me snel herpakken, ik was er snel van doordrongen dat het nog een paar hectische minuten konden wor­den. In gevaar zijn we niet meer geweest. Sterker, Danny Blind kreeg nog een geweldige kans toen hij mee opkwam. Niet lang daarna was het afgelopen.”

Na 1971, 1972 en 1973 had Ajax voor de vierde keer de Cup met de Grote Oren gewonnen. Na het eindsignaal ren­ den de spelers van ultieme vreugde alle kanten op. “Ik was zo ongelooflijk blij. Ik rende na het affluiten naar een cor­nervlag. Daar zaten niet veel Ajacieden op de tribune. Ik dacht toen: ik moet iemand opzoeken en zag Rijkaard op z’n knieën zitten. Ik sprintte hem voorbij, zag mijn broer. Hem wilde ik als eerste om z’n nek vliegen. Daarna ben ik alle andere jongens langsgegaan.”

Nieuwe standaard

De wedstrijd komt nog vaak in het hoofd van Ronald voorbij. “Als ik de hymne hoor van de Champions League, denk ik altijd: ik heb die beker ook mogen vasthouden. Die finale heeft veel impact gehad op mijn verdere leven. We hebben dat jaar onszelf zo op de kaart gezet, daar profiteer ik nu nog van.

Mensen herinneren zich nog steeds het Ajax van 1995. We hadden succes met een spel dat nog niet veel was vertoond; aanvallend, met veel pressing. We had­ den een nieuwe standaard neergezet. Veel trainers dachten: zoals het Ajax van 1995 wil ik mijn team laten spelen. Pep Guardiola heeft dat ook aangegeven. Toen hij trainer werd van Barcelona, als opvolger van Frank Rijkaard, ging hij ook aan de slag met jonge jongens die hij kende uit de jeugd, als Sergio Busquets. En natuurlijk zijn die coaches wat wij deden gaan finetunen; voetbal evolueert ook. Ik vind het mooi dat wij voor veel mensen een inspiratiebron zijn geweest. Het mooie is: iedereen heeft zijn aan­deel gehad in het succes van 1995. Zo voelt het ook echt.

‘Ik was in extase. Het was nog erger dan dat. Extase bovenop extase. Bestaat daar eigenlijk een woord voor? Ongekend’

Het was niet zo dat er een of twee sterren waren en dat de rest in hun dienst speelden bij ons. Iedereen was belangrijk, iedereen had wapens. Ik kan zoveel momenten opnoe­ men waarop ik beslissend ben geweest. En die momenten kan elke speler uit dat team opnoemen. Ik ben belangrijk geweest, dat maakt het zo speciaal. Daar­ door word je ook herinnerd. Zo van: die Ronald de Boer kon er wel wat van. Daar­ door gaan er nog steeds deuren voor me open, word ik voor Legends­wedstrijden uitgenodigd.”

Een kritische noot is er ook. “Als ik de hymne van de Champions League hoor, denk ik ook geregeld: wat als? Een jaar later verloren we de finale na penalty’s van Juventus. Dat was echt een gemiste kans. We hebben furore gemaakt, staan in de geschiedenisboeken, maar we had­ den onszelf nog meer kunnen belonen als we in 1996 de titel hadden gepro­longeerd. Tegelijkertijd moeten we ook blij zijn dat de bekroning er is. Niet alleen de Champions League wonnen we, maar ook de Wereldbeker. Wij kun­nen echt zeggen: we waren de beste van de wereld.”

Keizerin Sissi

Wenen heeft een speciaal plekje in het hart van Ronald de Boer. “Na de finale ben ik er vaker geweest. We hebben in het Ernst Happel Stadion ook nog een keer een Legends­wedstrijd gespeeld. Na mijn carrière had ik veel meer tijd om de stad te bezichtigen. Meer dan de moeite waard. De Lipizzaner­paarden, de mooie paleizen, zoals Schloss Schönbrunn waar de beroemde keizerin Sissi een deel van haar leven doorbracht. Bij het horen van Wenen, denk ik als eerste aan 1995, maar die schitterende stad meer is dan alleen onze Champions League­finale.”

Helden Magazine 63

Het verhaal van Ronald de Boer komt voort uit Helden Magazine 63. We duiken in de slipstream van Max Verstappen. Sportief directeur Jan Lammers bespreekt zijn mooiste momenten op het circuit en Atze Kerkhof weet hoe het is om teamgenoot van Max te zijn.

In deze editie lees je een uitgebreid interview met de vrouwen in het leven van Abdelhak Nouri. Voor het eerst vertellen zijn moeder, zussen, schoonzussen en tante hun aangrijpende verhaal. Daarnaast heeft ook Kira Toussaint een bewogen tijd achter de rug. De zwemster verbrak een gepland huwelijk en vertrok naar Amerika. Ook spraken we met een van de nieuwe boegbeelden van het vrouwenvolleybal: Nika Daalderop en maakt Davy Klaassen zich op voor een nieuw seizoen bij Ajax én een WK.

Marcus Pedersen en Noor Omrani delen naast hun liefde voor de bal ook een hoofdkussen. Zijn broers Jens en Melle van ’t Wout klaar om de shorttrack wereld te veroveren. Jordan Teze speelde zich vorig jaar definitief in de kijker én Koen Bouwman won twee etappes en het bergklassement in de Giro.

Verder is Riemer van der Velde oud-voorzitter van sc Heerenveen. Een gesprek over onder meer de ontwikkelingen van zijn club en Abe Lenstra. Timothy Beck haalde als estafetteloper de Zomerspelen en was vlaggendrager bij de Winterspelen in 2010 én Victoria Koblenko spreekt met judoka Michael Korrel over zijn kwetsbare kant in aanloop naar het WK.

Wil je het hele nummer lezen? Bestel Helden Magazine 63 via onze webshop. Geen inspirerende sportverhalen missen van onze Nederlandse sporthelden? Kies het abonnement dat bij jou past en word abonnee.

Delen: