Word abonnee

Column

Rudi Lubbers: ‘Echt pijn heeft Ali me niet gedaan’

door: Jasper Boks
8 juni 2016

“Eerst poepen. En ik wil nog een koffie en een McKroket, daarna vertel ik alles over Ali”, zei Rudi Lubbers ruim acht jaar geleden toen ik hem opzocht voor een verhaal voor Sportweek. We hadden het uiteraard ook over de partij van 20 oktober 1973 in Jakarta. Want Lubbers is de enige Nederlander die het ooit opnam tegen Muhammad Ali.

Waar The Greatest na zijn bokscarrière – hij vocht zijn laatste partij in 1981 – te maken kreeg met de symptomen van de ziekte van Parkinson, een gevolg van de vele klappen tegen zijn hoofd waarop mannen als Joe Frazier en George Foreman hem tracteerden, had Lubbers het ook niet makkelijk.

Hij zat ruim vier jaar in de cel in Portugal en 29 maanden in Frankrijk wegens vermeende drugshandel. Na zijn vrijlating en het faillissement van zijn kermisattractie, leidde hij een zwerversbestaan. Acht jaar terug woonde hij in een oude kermistrailer, zonder gas, licht en water.

Op de vloer van de wagen bevonden zich kranten met her en der hondenvoer. Liefst vijftien teckels woonden met hem in de trailer. “Ik draag vier truien over elkaar tegen de kou en als ik mezelf wil wassen, steek ik mijn hand in een plas. Die haal ik dan tussen mijn benen door, over mijn buik en gezicht. Mijn tanden poets ik met regenwater.”

'Ali maakte grapjes, begon al tot tien te tellen toen ik op de weegschaal stond'

Bij de McDonald's net buiten Den Helder vertelde hij zijn levensverhaal. Hoe hij nog altijd vocht voor gerechtigheid en dat hij zijn naam gezuiverd wilde zien. Hij had niets met drugs van doen gehad in zijn leven, bezwoer hij terwijl hij met zijn vuist op tafel sloeg.

Lubbers sprak natuurlijk ook over de 'goede, oude tijd' met natuurlijk het gevecht tegen Ali als absolute hoogtepunt. “Jahaa, was ik ineens wereldnieuws. Vraag het aan Nederlanders van vijftig jaar en ouder, ze weten allemaal wie ik ben.”

'Ik had altijd geroepen dat er niemand op aarde was die mij knock-out kon slaan. Ook Ali niet'

Ali bereidde zich voor op een tweede gevecht met Joe Frazier. Lubbers diende in oktober 1973 als opwarmertje. “Ali maakte grapjes, begon al tot tien te tellen toen ik op de weegschaal stond. Ik hield me op de vlakte. Hij was de showman, noemde het een 'quick, million dollar fight'.”

De verwachting was dat Lubbers de zesde ronde niet zou halen. Ali deed na series opstoten en hoeken steeds een stapje naar achteren om de rossige Nederlander naar de grond te laten gaan. Maar hij ging niet.

“Iedereen zei dat ik nul procent kans had, maar dat moet je niet tegen Rudi Lubbers zeggen. In Amsterdam hadden ze pesterig gezegd dat ik niet van een zwarte mocht verliezen. Nou, dat had ik me ingeprent. Ik wilde voorkomen dat ze praatjes zouden krijgen, had altijd geroepen dat er niemand op aarde was die mij knock-out kon slaan. Ook Ali niet.”

'Ik had een kop als een tomaat, maar dat kwam vooral door de warmte'

Lubbers bleef in de klamme tropennacht de volle twaalf ronden op de been. “Mijn insteek was: overleven. De laatste drie ronden was ik nog goed. In de elfde ronde zette hij mij vast in de touwen, maar ik wist hem over te nemen. Ik zei tegen hem: 'And now it's my time.'”

Tafels en stoelen schoven heen en weer. Lubbers maakte bewegingen alsof hij de slagen van een denkbeeldige tegenstander ontweek. Mensen keken verstoord om van hun Big Mac. “Ik had kansjes, maar de pech was dat ik steeds net niet bij Ali kon komen.”

Ali hing na afloop uitgeput in de touwen, terwijl Lubbers triomfantelijk zijn vuisten in de lucht stak en door de ring danste. Met een prop watten in zijn neus, gescheurde wenkbrauwen en dichtgeslagen ogen zei Lubbers: 'Ik wil nog wel een keer tegen Ali boksen. Ik boks altijd beter als ik de tweede keer tegenover iemand sta.' “Ali was veel beter, maar echt pijn heeft hij me niet gedaan. Ik had een kop als een tomaat, maar dat kwam vooral door de warmte.” Lubbers kreeg voor de partij een gage van 50.000 dollar.

'Jij bent een van die blanken van wie ik wat heb geleerd', zei Ali'

Anderhalf jaar na het gevecht ontmoette Lubbers hem nog een keer. Ali kwam naar Nederland om zijn boek The Greatest te promoten. Lubbers ging naar Parijs om hem op te wachten.

“Hij kwam door de douane, allemaal fotografen om hem heen. 'Rudi,' riep-ie toen-ie me zag. Kwam-ie rennend op me af. Hij gaf me een kus en tilde me op. Samen zijn we naar Schilphol gevlogen, we zaten naast elkaar. Hij zei dat hij me een goede bokser vond en dat hij veel van mijn wilskracht had opgestoken. 'Jij bent een van die blanken van wie ik wat heb geleerd', zei hij.”

Na een gesprek van zes uur namen we afscheid van elkaar. Lubbers, van 17 augustus 1945, zei: 'Ik mis een hoop in dit leven. De gedachte aan die mooie tijd houdt me op de been.”

Delen: