Hij is de grootste Italiaanse schaatser ooit, werd een keer Europees kampioen allround en zeven keer tweede op een WK. En hij won in 2006 drie olympische medailles, waarvan twee gouden, op de Spelen van Turijn. Toch is Enrico Fabris (36) geen nationale held. Helden zocht de in 2011 gestopte schaatser op in zijn geboortedorp Roana.
Tekst gaat verder onder de foto

Als de snelweg ophoudt, beginnen de haarspeld bochten. Met elke bocht wordt het uitzicht spectaculairder. Uitgestrekte groene weides waar je in het voorjaar het gerinkel van koebellen verwacht, kleine witte kerkjes met de voor deze streek zo typische losstaande torens en beneden in de verte de stad Vicenza. De huizen met de grote houten balkons, dakkapellen en puntdaken doen eerder Oostenrijks dan Italiaans aan. Dit Italië is ver van de drukte en stress, van het alles omvattende voetbal. Dit is schaatsend Italië.
In Roana is het verlaten, iedereen zit aan de pasta. Enrico Fabris staat in de deuropening te wachten. Hij is met zijn 1,88 meter boomlang voor een Italiaan. “Koffie?”
Enrico viel niet alleen op door zijn lengte, maar ook omdat hij voor langebaanschaatsen koos, terwijl veel van zijn leeftijdgenoten er als kind van droomde om voetballer te worden. Of wielrenner. “Italië is zeker geen schaatsland,” vertelt Enrico, “maar hier in de Italiaanse Alpen is schaatsen een traditie. Het komt uit de tijd dat er alleen nog op natuurijs werd geschaatst. In Nederland wordt op grachten geschaatst, hier op de Alpenmeren. Hier in Roana is ook een meertje en dus is er een ijsclub. In Asiago, iets verderop, is ook een kleine ijsbaan. Daar heb ik mijn eerste shorttrackwedstrijden geschaatst. Langebaanschaatsen is in Italië een kleine, geïsoleerde sport. Hier zijn zo’n honderdvijftig langebaanschaatsers, dus het heeft weinig zin om de vergelijking met Nederland te maken, waar schaatsen een nationale sport is.”
De caffettiera sist. De koffie is klaar. “Suiker?” Enrico is officieel politieman en krijgt een maandelijks overheidssalaris. Eigenlijk is hij, net als bijna alle andere Italiaanse olympische sporters, een soort staatsamateur. Hij is door de overheid vrijgesteld van politiewerk en kon zijn tijd besteden aan sporten of, zoals nu, aan het coachen van de Italiaanse schaatsploeg. “Ik word wel betaald voor wat ik doe, hoor,” zegt Enrico een beetje gepikeerd.
GIANNI ROMME
Enrico begon op zijn zevende met schaatsen. Eerst als shorttracker, vanaf zijn twaalfde kwam daar langebaanschaatsen bij. “Ik heb altijd meer van de langebaan gehouden, ik houd van de confrontatie met mezelf, zonder elementen die dat kunnen verstoren. Langebaanschaatsen is misschien wat saaier dan het shorttrack, maar het is wel veel eerlijker. Je bent zelf verantwoordelijk voor je prestatie, kunt niet door de fout van een ander uitgeschakeld worden.”
De liefde voor het langebaanschaatsen werd aangewakkerd door zijn grote held, die andere grote Italiaanse schaatser Roberto Sighel, en door Gianni Romme. “In 1998 zag ik Gianni de vijf en tien kilometer winnen in Nagano en dacht: dat wil ik ook. Ook al was de tien kilometer niet mijn afstand, ik vond het fantastisch.”
Op zijn zeventiende legde Enrico zich definitief toe op het langebaanschaatsen, ondanks de handicap van zijn afkomst. “Van alle schaats talenten gaan er veel verloren. Vaak stoppen ze er al snel weer mee, want zeg zelf: waar kan je hier nou schaatsen? Ik ging na schooltijd een uur in een busje naar Baselga di Pinè, trainen en dan weer een uur terug. Dat was zwaar. Degenen die overblijven, hebben echt een passie voor schaatsen. Daarom zijn we met weinig, maar de schaatsers die we hebben, zijn wel heel goed.”