Word abonnee

Voetbal

Voetbal in oorlogstijd: ‘Het was het enige verzetje dat we hadden’

ANP

Voetbal

Voetbal in oorlogstijd: ‘Het was het enige verzetje dat we hadden’

door: Frits Barend
22 maart 2020
30 tot 35 minuten lezen

Dit jaar viert Nederland 75 jaar vrijheid. Frits Barend en Henk van Dorp deden voor Vrij Nederland uitgebreid onderzoek naar voetbal in de Tweede Wereldoorlog. Wat was de rol van de voetbalbond tussen 1940 en 1945? Hoe zat het met de geroemde sportbestuurder Karel Lotsy? En welke bekende Nederlandse voetballer bracht tijd door met een nazikopstuk in de schuilkelder?

Nederland deed in 1978 mee aan het WK voetbal in Argentinië. Het voetbalfeest moest het bloed van moordpartijen op tegenstanders van dictator Jorge Videla verdoezelen. Het kon niet verhinderen dat een uur voor de openingswedstrijd vijfentwintig vrouwen het Plaza de Mayo in Buenos Aires betraden. Tien kilometer van het stadion vroegen de Dwaze Moeders aandacht voor hun verdwenen kinderen en kleinkinderen. Het plein was nagenoeg verlaten op donderdagmiddag 1 juni 1978 toen de moeders het plein op liepen. Omdat de inwoners van de stad een vrije middag hadden gekregen en massaal voor de televisie of in bioscopen zaten om ‘verplicht’ naar de openingsceremonie van het WK te kijken.

De verhalen van de vrouwen waren hartverscheurend, hun demonstratie was een impliciet protest tegen het WK. Nederland haalde uiteindelijk de finale en met de juntaleiding op de tribune werd Oranje voor de tweede achtereenvolgende keer verslagen in een WK-finale. Met eigen ogen hebben mijn collega Henk van Dorp en ik ervaren hoe voetbal in Argentinie werd misbruikt door de politiek, hoe sport een instrument was van een wrede dictatuur.

Eerder dat jaar had Argentinië al proefgedraaid met de organisatie van het wereldkampioenschap hockey, waar Nederland ‘slechts’ zilver won en waarvan international Hans Jorritsma via een dagboek in Vrij Nederland verslag had gedaan. Jorritsma weigerde de zilveren medaille in ontvangst te nemen uit handen van Videla. Bij terugkeer op Schiphol werd hij nog net niet bespuugd door ouders van een aantal spelers.

Na de beide WK’s vroegen Henk en ik ons af hoe de sport in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog had gefunctioneerd. Daarover was nagenoeg niets bekend, bleek tijdens ons bijna een jaar durende onderzoek voor twee bijlages in Vrij Nederland over wielrennen en voetballen in de oorlog. Al snel stuitten we op een citaat van de bekende radioverslaggever Ad van Emmenes in de Sportkroniek, het officiele orgaan van de voetbalbond, uit augustus 1940, drie maanden na de inval van de Duitsers: ‘In de wereldgeschiedenis is een bladzijde bijgeschreven en we hebben het meegemaakt en overleefd. Nu gaan we verder, ook met de voetbalsport. We proberen weer gewoon te doen, we gaan weer….voetballen.’

Tussen 1940 en 1945 is in Nederland ‘gewoon’ gevoetbald. Elke zondagmiddag zaten de tribunes vol, alleen werd de KNVB op 31 juni 1940 omgedoopt tot NVB omdat het predicaat Koninklijk door de nazi’s werd verboden. We ontdekten dat ruim een jaar na de capitulatie van Nederland, op 15 mei 1940, het bestuur van de voetbalbond besloot uit eigen beweging ‘geen Joodsche scheidsrechters en grensrechters aan te stellen bij wedstrijden in plaatsen waar dit verboden is’. Na 31 augustus 1941 verschenen op voetbalvelden de eerste bordjes ‘Verboden voor Joden’.

Zwijgen

Laten we beginnen met het heden. Zo was het voetbal november vorig jaar even een treurige afspiegeling van de maatschappij, van gevoelens die blijkbaar leven in ons mooie Nederland. Ahmad Mendes Moreira van Excelsior werd tijdens de wedstrijd FC Den Bosch-Excelsior zo erg en massaal uitgescholden voor kankerzwarte en kankerneger dat hij het veld af liep. De ‘zaak’ Mendes Moreira was de ultieme wake-up call voor overheid en KNVB.

Ik dacht afgelopen tijd geregeld terug aan de drie wedstrijden tussen Ajax en FC Den Haag in het seizoen 1986-1987. Te beginnen met de competitiewedstrijd op woensdag 27 augustus 1986 in het Olympisch Stadion. Tientallen Den Haag-supporters waren die avond van Station Zuid via de Stadionkade naar het Stadionplein gelopen, terwijl ze riepen: ‘Wij gaan op Jodenjacht.’

Nadat ook de wedstrijd in Den Haag, later dat seizoen, was ontsierd door de meest walgelijke rellen, stond de bekerfinale tussen beide clubs onder grote druk. Die finale werd uiteindelijk op vrijdag 5 juni 1987 gespeeld in het Zuiderpark in Den Haag, omdat met alle rellen nog vers in het geheugen geen enkele stad de finale wilde ‘hebben’. Henk en ik waren erbij en kunnen verzekeren dat ‘Joden’ en ‘zwarten’ die avond gebroederlijk de tot hen gerichte scheldwoorden ondergingen.

Ajax won de finale met 4-2, door twee goals in de verlenging van Marco van Basten. Na de wedstrijd overhandigde André van der Louw, voorzitter betaald voetbal van de KNVB, de beker aan Ajax en prees tot verbijstering van onder andere Ajax-coach Johan Cruijff het publiek. Er waren geen doden gevallen, wellicht de norm die avond voor een geslaagde bekerfinale.

Het was de voormalige voorzitter van de PvdA volledig ontgaan dat de Joden die avond massaal aan het gas konden en doelman Stanley Menzo niet alleen de bekende racistische scheldwoorden naar zijn hoofd kreeg geslingerd maar tot zijn grote woede ook geregeld bekogeld werd met bananen.

Toen Henk en ik daarover een dag later in ons radioprogramma met geluidsopnames uit het stadion berichtten, richtte de woede van de autoriteiten zich op de boodschappers. We moesten eens ophouden er aandacht aan te besteden, dan zou het verbale racisme vanzelf verdwijnen. Helaas bewezen de tranen van Mendes Moreira meer dan dertig jaar later het ongelijk van zwijgen en wegkijken.

Gaskamer

Terug naar ons onderzoek uit 1979. Vijf dagen na de inval op 10 mei 1940 en de vlucht van de koninklijke familie en de regering naar Londen, was Nederland bezet door nazi-Duitsland. De voetbalcompetitie werd daardoor tijdelijk stil gelegd, zodat Feyenoord pas op 18 augustus 1940 kampioen van Nederland werd. Ad van Emmenes besloot ondanks andere besognes ‘den zomer van 1940 aan te duiden als den voetbalzomer’. Tweeëneenhalve maand na de capitulatie werd het nieuwe bestuur van de NVB geinstalleerd.

Helaas was er in 1940 al geen plaats meer voor bestuurder Martijn Sajet. Het terugtreden van Sajet voorkwam irritatie bij de Duitsers. Sajet was Joods. Bob Janse, de latere trainer van Excelsior, was bij het uitbreken van de oorlog twintig jaar. “Tot 1943 heb ik gewoon door gevoetbald,” vertelde hij ons in 1979, “je haatte de Duitsers in het begin ook niet zo, alleen aan NSB’ers in die zwarte pakken had je een hekel. We leefden in die tijd op het voetbalveld. Wel weet ik nog dat kijken naar voetbalwedstrijden steeds gevaarlijker werd.

In 1943 werd op het Sparta-veld de beslissingswedstrijd Neptunus-HVV gespeeld. Ik kan me de paniek nog herinneren toen er tijdens de wedstrijd een razzia plaatsvond. Er zijn toen heel wat mannen opgepakt. Men overdrijft veel over die tijd. In 1941, 1942 en 1943 hebben we best veel plezier gehad, vooral door het voetballen. Als weleens werd geopperd dat we moesten stoppen met voetballen als teken van verzet, kwamen er meteen protesten van spelers.

Voetballen vormde het enige verzetje dat we hadden. Ik stond er toen niet bij stil, maar achteraf besefte ik dat het de Duitsers goed uitkwam dat we zo maf waren desnoods iedere dag te voetballen. Ik geloofde ook niet, zelfs niet toen ik het later hoorde, dat je met een handdoek en een stuk zeep de gaskamer werd ingestuurd. En dan te bedenken dat ik ze heb zien staan met hun koffertje, wachtend op transport.”

Zonder het uit te spreken doelde Bob Janse op transporten van Joden naar doorgangskamp Westerbork en vervolgens de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor. Janse: “In wezen heb ik in de oorlog veel gezelligheid meegemaakt, af en toe een bombardementje, af en toe werd iemand weggehaald wegens zwarte handel. Maar verder?”

Antisemiet

In de door de nazi’s ‘gelijkgeschakelde pers’, wat betekende dat de media onder controle stonden van de bezetters, werden de kranten geacht positief over de Duitse benadering van sport te schrijven. Zo verscheen begin 1941 in een aantal Nederlandse dagbladen een interview over het belang van sport met E. Gärtner, Rijkssportleider en chef van de propagandadienst in Duitsland, dat keurig aan die opdracht voldeed. ‘Sport moet geen instrument zijn van de politiek.

Men heeft ons op vele plaatsen in de wereld verweten dat dat de Duitse sport politiek zou zijn. Dat is onjuist. Natuurlijk, het is wel zo dat wij met de sport ons land dienen. Maar dat is iets heel anders.’ Als een sportevenement de politiek en Hitler had gediend, waren het de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn.

De hoogste man op het departement waaronder sport viel in de oorlog, secretaris-generaal Jan van Dam, liet weinig twijfel over de wijze waarop de bezetters NVB-bestuurder Karel Lotsy gebruikten en deze zich politiek ook liet gebruiken. Van Dam: ‘Zelf beheers ik de sport niet. Dus volg ik met grote belangstelling de resultaten van het werk van de heer Lotsy. Ik hoop dat het niet lang meer zal duren of de heer Lotsy zal hebben bereikt wat hij zich voor ogen heeft gesteld.’

En dat doel was een volgzame sport georganiseerd naar Duits model. Tegelijk moesten clubs hun ‘verenigingsbladen’ geregeld opsturen naar het ministerie om te kijken of er geen opruiende teksten in stonden. In de zomer van 1941 werden die bladen verboden.

Toen werd het Joodse scheidsrechters via een officieel besluit van de eigen voetbalbond ook verboden wedstrijden te leiden. Oud-topscheidsrechter Leo Horn in 1979: “Verdere maatregelen hoefden ze niet te nemen, want er waren nog nauwelijks Joodse scheidsrechters. Zelf was ik al eerder gestopt in verband met mijn joods zijn. Geloof me, met die maatregel had Lotsy geen enkele moeite. Hij was een uitgesproken antisemiet.

Lotsy was een heel autoritaire man, die zeer Oranjegezind was, maar tegelijk zijn eigen ideeën bij de Duitsers terugvond.” Tijdens een bestuursvergadering van de voetbalbond eind 1941 stelde Karel Lotsy namens de bezetter voor een aantal wedstrijden te spelen ten bate van de onder de meeste Nederlanders gehate Winterhulp, die als doel had de Duitse oorlogsindustrie te steunen.

Begin 1942 overleed plotseling de voorzitter van de voetbalbond, Dirk Johan van Prooye. Wim Klarenbeek, secretaris van Quick Nijmegen, vertelde ons in 1979 hoe hij na een bezoek in Berlijn bij de toenmalige leider van de Hitlerjugend, Baldur von Schirach, voor elkaar kreeg dat zijn boezemvriend Karel Lotsy in plaats van een mogelijke NSB’er de overleden voorzitter zou opvolgen.

Op 28 maart 1942 werd Lotsy officieel voorgedragen, op 30 mei werd hij benoemd. Klarenbeek: “We hebben de problemen over het voorzitterschap in 1942 nooit wereldkundig gemaakt, omdat we niet wilden dat de mensen op de hoogte waren dat Lotsy mede met toestemming van de Duitsers was benoemd.” Klarenbeek werd op het eind van de oorlog beschuldigd van NSB-sympathieën.

Door de Zuiveringscommissie voor de sport werd hij na de oorlog tot 1 april 1947 geschorst wegens te grote Deutschfreundlichkeit. Eind 1946 werd de schorsing met onmiddellijke ingang opgeheven. Over zijn vriend Lotsy zei hij in 1979: “Tot 1941 heeft hij op de rand gebalanceerd in zijn contacten met de Duitsers. Daarna kun je zeggen dat hij zich stug heeft gehouden, om het zo uit te drukken.”

Voortgekomen uit de kleine arbeiderssportbond kreeg Hendrik de Munter tot zijn verbazing in 1940 een kwaliteitszetel in de nieuw opgerichte NVB. Hij herinnerde zich dat niet Lotsy maar Steven Coldewey, de oprichter van de Twentse voetbalbond, in 1942 door het bestuur van de NVB werd voorgedragen als opvolger van de overleden Van Prooye. De Munter in 1979: “Ineens wilde de departements-secretaris van de gevolmachtigde voor de sport, Miedema, dat wij Lotsy zouden benoemen. Volgens Miedema was Coldewey kansloos in contacten met de Duitsers.”

De Munter wist zich niet te herinneren of Lotsy werd benoemd na de reis van zijn vriend Klarenbeek naar Berlijn. “Klarenbeek kende ik natuurlijk wel, die was, en dat ontkende hij ook nooit, Duitsgezind. Hij had tegen ons altijd ontkend dat hij lid was van de NSB, tot ik bij zijn benoeming tot locoburgemeester van Genderen in 1944 in de krant Volk en Vaderland las dat hij een laag stamnummer van de NSB had. Ik moet er wel bij zeggen dat hij de tweede voorzitter in die tijd, Hans Hopster, heeft aangeraden onder te duiken omdat hij had gehoord dat de Duitsers hem zochten.”

NSB-club

Op 20 april 1942 werd Adolf Hitler vijftig jaar, reden voor een feest voor de Nederlandse sportpers. Ze mochten op uitnodiging van Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart de wedstrijd Duitsland- Spanje in Berlijn bijwonen.

In de Sportkroniek verscheen een lovend verslag van de reis. ‘Er heerste een volledige interlandsfeer zoals wij die thans moeten missen en men moet toch wel bewondering hebben dat dit alles doorgang kan vinden ondanks den geweldigen strijd welken Duitschland voert.’ Ook in het Algemeen Handelsblad en Het Volk lovende verhalen over de trip naar Berlijn.

Tegelijk werd stilgestaan bij al die jonge Nederlandse mannen die, onder dwang, in Duitsland tewerk waren gesteld. ‘Met de dag verdwijnen meer jonge mensen uit het lage landje aan de zee. Ongetwijfeld kunnen zij beter in het buitenland productief werk verrichten dan in eigen huis met de armen over elkaar zitten.’ Een maand later vertrok de eerste trein met 1137 Joden, onder wie veel weeskinderen, uit Westerbork naar Auschwitz.

In de zomer van 1942 waren in Nederland de voorzitters van alle sportbonden, alle hoofdredacteuren van Nederlandse dagbladen en alle leden van de Vakgroep Sport van de Nederlandse sportjournalisten te gast bij een bijeenkomst waar SA- Leiter Hans von Tschammer und Osten in aanwezigheid van Rijkscommissaris Seyss-Inquart, SS-Obergruppenführer Rauter en vele andere hooggeplaatste nazi’s zijn lof uitsprak over de ontwikkelingen in bezet Nederland. ‘Met trots en voldoening kan ik thans, na een moeilijke periode, getuigen dat de Duitsche sport wordt beoefend als in vredestijd. Ik waarschuw daarom allen die dat mooie streven tegenwerken.’

In Nederland raakte de voetbalcompetitie steeds meer ontwricht, waardoor ADO pas op 21 juni 1942 voor het eerst in haar bestaan landskampioen werd. Een van de spelers van ADO was Herman Choufoer, de latere KNVB-bestuurder en ex-voorzitter van ADO en FC Den Haag. Hoewel het een echte arbeidersclub was, stond ADO bekend als de NSB-club. Choufoer: “Dat kwam omdat in ons eerste elftal een speler openlijk zijn sympathie voor de NSB betuigde en soms gehuld in NSB-uniform naar uitwedstrijden reisde. Dat was Gerard Vreken, een vreselijk aardige jongen, een goede rechtsbuiten, die heel goed in de groep lag.

Bovendien waren onze oud-voorzitter en secretaris ook aanhangers van de NSB. Van de vader van Vreken, die veel verdriet had van zijn zoon, kregen we altijd extra brood. Ik geef eerlijk toe: lijfsbehoud ging boven principes. Ik zie Vreken nu weer voor me met zijn zwarte laarzen.”

ADO prolongeerde in 1943 de landstitel. Met de felle antinazi Wim Koek toen niet als keeper, maar als bestuurder. Hij herinnerde zich een incident na de eerste titel in 1942, toen er een foto verscheen waarop de spelers volgens de bezetters een anti-Duits gebaar hadden gemaakt, waarop de NSB-burgemeester van Den Haag, ADO wilde opheffen.

Koek: “Onze voorzitter Leurs, ook een NSB’er, heeft die straf om kunnen zetten in een wedstrijd voor de Winterhulp tegen Feyenoord. Toen trainer Tap en ik zagen dat het veld was omgeven door NSB’ers en mensen die pro-Duits waren, besloten we niet te spelen. ‘Niet spelen?’ vroeg een hoge NSB’er, ‘dan onmiddellijk op transport naar Duitsland.’”

Niet ten onrechte wees Koek op het gevaar dat je wellicht iets te gemakkelijk tegen de dilemma’s van toen aankeek. Het NSB-lidmaatschap van rechtsbuiten Vreken raakte ADO diep, aldus Koek. “We konden hem niet boycotten, want hij had geklaagd bij de leiding van de NSB. Voor de kampioenswedstrijd in Heerenveen vroeg ik hem als aanvoerder of hij in godsnaam zijn speldje van de NSB wilde afdoen. Dat deed hij niet. ‘Ik loop voorop als we de trein uitkomen, dan weten de mensen wat de toekomst brengt.’ We werden opgewacht door een muziekkorps. Dat zag Vreken en meteen stopte de muziek.

Voor een wedstrijd in Almelo of Hengelo werden we opgewacht door een detachement van de Arbeidsdienst en de NSB. Die marcheerden voor ons uit. Vreselijk. Zo ontstond natuurlijk de indruk dat ADO een NSB-club was, alleen maar door het gedrag van drie of vier mensen.”

Choufoer: “We hebben ons nooit gerealiseerd dat we door te voetballen propaganda bedreven. Nu zie ik de lijnen tussen sport en politiek veel duidelijker.” Voor de wedstrijd om het kampioenschap van Duitsland in Berlijn, waarvoor Nederlandse journalisten speciaal waren uitgenodigd, zei Von Tschammer und Osten tegen het Algemeen Nederlands Persbureau: ‘Evenals wij dat voor de overneming van de macht hebben gekend, was uw sportwereld totaal versnipperd door confessionele en marxistische stromingen. Toch zullen er meer veranderingen bij u moeten komen. De lichamelijke opvoeding en het nationale sportleven moeten meer gezien worden als een staatsaangelegenheid.’

Abe Lenstra

De voetbalsport floreerde in 1942. Zelfs promotiewedstrijden in de tweede klasse trokken vijftien- tot twintigduizend mensen. De NVB telde 172.000 leden verdeeld over 926 clubs. Op 21 juli dat jaar werd door de NVB opnieuw honderd gulden overgemaakt aan de gehate Winterhulp Nederland, met het verzoek daaraan geen ruchtbaarheid te geven ‘omdat de bond zijn liefdadigheid niet aan de grote klok wilde hangen’.

Vlak voor het begin van de nieuwe voetbalcompetitie in augustus 1942 zei de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming tegen de Nederlandse sportpers: ‘De sport verenigt vele mensen tot een gemeenschappelijk doel en is dus politiek. Nationale sportrepresentatie van Nederland in het nieuwe Europa is volksbelang en dus staatbelang.’

Die woorden sloten naadloos aan bij de ideeën van Karel Lotsy over internationals. Lotsy was ook fel tegen betaalde sport. Toen Abe Lenstra, de ster van Heerenveen, tegen vergoeding in de winter van 1942-1943 aan een schaatswedstrijd had meegedaan, waren Lotsy en de gevolmachtigde voor de sport, de SS’er Van Groningen à Stuhling, het gauw eens. Uit de notulen van de vergadering van het bondsbestuur op 20 februari 1943: ‘De voorzitter is van gevoelen dat indien zulks den NVB wordt gemeld, wij den betreffende speler op de beroepslijst moeten plaatsen.’

Als Lenstra zou blijven schaatsen en daarmee geld bleef verdienen, zou hij worden geschorst. Dat weerhield Lenstra in 1943 van deelname aan kortebaanwedstrijden, maar het weerhield voorzitter Lotsy zelf er niet van in de oorlog via zijn verzekeringskantoor naar het schijnt honderdduizenden guldens te verdienen aan clubs en bonden die bij hem hun verzekeringen afsloten.

Hendrik de Munter, zijn medebestuurslid in de oorlog: “Die handelwijze heeft me altijd zeer tegengestaan, ik heb dat een ontoelaatbare vermenging van functies gevonden. Behalve alle bondsverzekeringen heeft hij natuurlijk ook veel clubhuizen bij zijn verzekeringskantoor ondergebracht. Toen ik in 1940 namens de kleine arbeiderssportbond in het bestuur van de NVB kwam, was de situatie dat Lotsy alle verzekeringen regelde, allang aanvaard binnen de bond.”

Hitlergroet

Omdat de oorlog met de Russen steeds meer offers eiste, ook van de Nederlandse Spoorwegen, deelde Van Groningen à Stuhling op de wekelijkse sportconferentie van 4 maart 1943 mee dat ‘gelet op de dreiging van het bolsjewistische gevaar ervan moest worden afgezien dat supporters per trein of per bus worden vervoerd. Räder mussen rollen für den Sieg’.

Daarna nam Lotsy het woord. ‘Wat voorkomen zal moet worden, is dat de grote scharen van supporters met hun clubs de uitwedstrijden gaan bezoeken. Hierdoor worden immers de treinen overbelast.’ Treinen waren hard nodig om wekelijks duizenden Joden naar de vernietigingskampen te sturen, maar daarover werd gezwegen.

In maart 1943 overleed de leider van de beruchte Sturmabteiling (SA), Hans von Tschammer und Osten, aan een verwaarloosde longontsteking. Hitler bemoeide zich daarna persoonlijk met de sport, tot vreugde van het voor de oorlog progressieve dagblad Het Volk: ‘Het getuigt van een ruime blik van den Führer dat hij in dezen oorlogstijd zo veel aandacht schenkt aan de lichamelijke opvoeding en de sport.’

Begin 1943 plaatsten alle bondsbladen de oproep van de Waffen-SS op zoek naar arbeiders in Duitsland. Ongeveer vierhonderd voetballers werden door die oproep speler bij Duitse clubs waarna de beste Nederlandse spelers op zondag 11 april 1943 in het Hans Hess Stadion in Leipzig voor circa 20.000 toeschouwers, onder wie 10.000 Nederlanders, een heuse interland speelden tegen een elftal van Vlamingen, waarna nog diverse interlands in Duitsland volgden.

Het Volk schreef na weer een interland tegen Vlaanderen in de zomer van 1943, toen in Berlijn: ‘De Nederlandse vlag, de Vlaamse Leeuw en de Hakenkruisvlag gaven het stadion een internationaal en feestelijk aanzien. Er werd gezongen dat het een lust was, de sfeer was als bij een officiële interland.’
Twee spelers die een paar keer zo’n interland speelden, waren toenmalig speler en later bestuurslid van Ajax, Jaap Hordijk en ex-Ajacied, Gerrit Stroker.

Stroker was meteen al na de capitulatie in 1940 vrijwillig naar Potsdam vertrokken, haalde daar zijn trainers- en massagediploma en heeft er tot 1945 gewoond en gewerkt als voetballer en trainer. Hij was er nooit meer weggegaan als de Russen Potsdam niet hadden bevrijd en ingenomen.

Op de vraag over het brengen van de Hitlergroet voor elke wedstrijd zei Stroker in 1979: “Dat hoorde er nu eenmaal bij. Je moest toch in leven blijven.” Jaap Hordijk, voormalig clubgenoot van Stroker bij Ajax, speelde in 1943 zijn eerste wedstrijd voor Potsdam ’03. “Het gekke is dat ik in Duitsland veel minder heb gemerkt dat er oorlog was dan in Nederland.”

Af en toe kregen tewerkgestelden als Hordijk verlof om terug te keren naar huis. Als hij niet had gevoetbald, was hij dan ook elke keer weer teruggegaan? Hordijk: “Ik was geen type voor onderduiken. Wat betekende onderduiken? Dan was je je vrijheid kwijt. Dat vond ik een vreselijk idee, niet meer kunnen doen en laten wat je wilt.” Het voorstel van de Rijksgevolmachtigde voor de Sport, Van Groningen à Stuhling, om in 1943 in Berlijn een officiële interland Duitsland-Nederland te spelen, ging de voetbalbond overigens te ver.

Heinrich Himmler

Een van de Nederlanders die in Duitse competitie als spits van Hertha BSC furore maakte, was Bram Appel. Hij werkte bij de rekenkamer in Den Haag, toen hij bij een inval van de Duitsers een brief kreeg waarin stond dat hij zich de volgende dag met zijn koffers moest melden op station Holland Spoor voor transport naar Berlijn. “Als ik niet zou komen, zouden mijn ouders worden gearresteerd. Ik moest werken in een fabriek waar wij de Jodenmensen moesten aflossen. De Jodenmensen moesten weg en wij moesten hun plaatsen innemen.”

Bij een bombardement op 22 november 1943, waarbij de fabriek volledig werd vernietigd, overleefde Appel door voorschriften te negeren. Toen de Duitsers hem de volgende dag zagen, riepen ze verbaasd: ‘Lebst du noch?’ “Ik heb in totaal trouwens 257 bombardementen meegemaakt. Na elk bombardement zette ik een streepje op de muur, de laatste waren van de Russen. Voor de wedstrijd tegen Holstein-Kiel was er ’s ochtends een vreselijk bombardement geweest. Maar een paar uur later zat het stadion hartstikke vol, 25.000 mensen.

Toen dacht ik: die Moffen zijn niet kapot te krijgen.” Appel had dankzij Hertha BSC een relatief goed leven, vertelde hij. Hij herinnerde zich nog een bombardement. Dat was toen de buren van zijn hospita, die in de tuin een schuilkelder had gemaakt, met hun kinderen kwamen schuilen in de kelder. Appel: “Ik kende de man in de schuilkelder niet. Hij vroeg hoe ik heette. Toen stelde hij zich voor. ‘Himmler, angenehm. Ah, Sie sind Holländer.’

We zagen dat er twee brandbommen op zijn woning terecht waren gekomen. Himmler en ik renden het huis binnen en konden de bommen snel naar buiten werken. Gelukkig stond alleen het tapijt een beetje in brand. Nou ja, gelukkig… Hij heeft me bedankt voor de hulp en gevraagd of ik nog iets bij hem wilde drinken.

Himmler praatte veel, hij vond Holland zo’n mooi land. Hij zei dat Holland snel helemaal Duits zou zijn dat ze er dan weer een stel Germanen bij hadden. Toen ik ging slapen, zei hij: ‘Herr Appel, wenn Sie mir brauchen, dann sagen Sie meine Frau bescheid und das genügt.’” Buurman Heinrich Himmler was Reichsführer SS, chef van de Deutsche Polizei.

Van deportaties van Joden heeft Appel niets gemerkt. “Ik was een keer in Spandau en daar zag ik een Jodentrein wegrijden. Dat zei me niets. Ik had geen idee van kampen. Pas in 1944 kreeg ik in de gaten wat zich in die kampen afspeelde. Ik heb er ook nooit iets over gelezen in die tijd hoewel je toch iedere dag de krant las.”

De interlands herinnerde Appel zich nog heel goed. “We speelden niet in oranje-shirts. Volgens mij droegen we rode shirts en witte broekjes. Gejus van der Meulen, oud-keeper van het Nederlands elftal en arts bij de SS, heb ik bij iedere wedstrijd in de kleedkamer gezien. Die interlands in Duitsland waren bijna altijd uitverkocht.

Ach jongens, die wedstrijd in Potsdam tegen Frankrijk die we wonnen, met vlaggen en stokken trokken ze na afloop door de stad, helemaal door het dolle waren de Nederlandse toeschouwers. Voor de jongens die daar werkten, vormden die wedstrijden een enorme afleiding, als je bedenkt dat ze verder alleen de hoeren hadden.”

Tijdens de interland Nederland-Tsjechoslowakije in 1944 zat Karel Lotsy op de tribune. Appel: “Ik heb hem te midden van de officiële gasten zien zitten, ik heb hem na afloop niet gesproken.” Ook Bep Backhuys kwam in die tijd overigens uit in de Duitse competitie. Omdat profvoetbal in Nederland tot 1953 streng verboden was, speelde hij in 1939 als prof bij het Franse Metz. “Toen Metz na de Duitse inval Duits gebied werd, zijn we na een paar maanden onder protest in de Duitse competitie ingedeeld,” vertelde de midvoor in 1979. Een van de clubs, SS Straatsburg, droeg als shirtreclame de vervloekte SS-tekens.

Backhuys: “Voor iedere wedstrijd moesten we de Hitlergroet brengen, maar ons hele elftal heeft dat geweigerd. Daarvoor hebben we vier dagen in een wachtlokaal opgesloten gezeten. Metz is daardoor de enige club in de Duitse competitie die gedurende de oorlog niet een keer de Hitlergroet heeft gebracht.”

Club van verzet

Tijdens het seizoen 1943-1944 draaide de deportatie van Joden op volle toeren. Elke dinsdag vervoerden treinen zo’n 1500 Joden vanuit Westerbork naar Auschwitz en Sobibor, waar de meesten kort na afkomst werden vermoord.

Ook toen zaten de stadions in Nederland vol. NEC oefende voor 22.000 toeschouwers in De Goffert tegen een oostelijk selectie-elftal. Ondanks de verzekering van de organisatie dat de Duitsers geen razzia zouden houden, sloten zwaarbewapende Duitsers tien minuten voor de aftrap in een bliksemactie het stadion hermetisch af.

Het publiek stroomde massaal het veld op, organiseerde een soort polonaise, zong en danste op de trappen en ontnam de Duitsers via deze ludieke actie een systematische controle. Bij grote uitzondering zagen de Duitsers af van de voorgenomen razzia en konden zowel spelers als manlijke toeschouwers ontkomen aan gedwongen arbeid in Duitsland, dankzij spontaan verzet van het publiek.

Het seizoen 1943-1944 werd De Volewijckers kampioen. Waar ADO het imago van NSB-club had tijdens de oorlog, gold de ploeg uit Amsterdam-Noord als club van verzet, gepersonifieerd door de broers Gerben en Douwe Wagenaar. Gerben Wagenaar was tot 1941 linkshalf en aanvoerder van De Volewijckers, maar moest na zijn betrokkenheid bij de beroemde februari-staking in 1941 en door zijn actieve verzetswerk onderduiken. Na de oorlog was hij korte tijd kamerlid voor de CPN.

Jaap van der Lek, voormalig bondscoach en trainer van Feyenoord, was in de oorlog trainer van De Volewijckers. “Op het veld heb ik Gerben leren kennen als een geweldenaar, hij was een keiharde, fantastische voetballer. Hij stopte met voetballen omdat het door zijn activiteiten in het verzet te gevaarlijk voor hem was geworden,” stelde Van der Lek. “Van 1941 tot 1946 heb ik bij De Volewijckers gewerkt en het gekke is dat ik nooit iets heb gemerkt van een vorm van verzet die er in de boezem van de club wel moet zijn geweest.”

Douwe Wagenaar was eveneens een felle antinazi. Hij was de hele oorlog voorzitter van De Volewijckers, dus ook toen de club op 29 mei 1944 na een 4-1 overwinning op Heerenveen in een stijf uitverkocht Olympisch Stadion kampioen van Nederland werd.

Hij legde in 1979 uit waarom De Volewijckers nauwelijks spelers kwijtraakte aan de Arbeitseinsatz. “Een lid van ons, Henk Smit, werkte op het arbeidsbureau. Als een speler van ons dreigde te worden opgeroepen, zette Smit hem achteraan in de kaartenbak.”

Douwe Wagenaar herinnerde zich een razzia tijdens een wedstrijd tegen ADO, waarbij zo’n tweehonderd mannen werden opgepakt. “In de illegale pers werd je in die tijd gewaarschuwd voor het bezoeken van voetbalwedstrijden. Voor die uitwedstrijd is een groep supporters van ons meegereisd om een stel ADO-supporters van wie ze wisten dat ze NSB’ers waren, in elkaar te slaan. Dat heeft geleid tot hevige vechtpartijen op de tribune.”

Als teken van protest speelde De Volewijckers af en toe niet in het witte shirt met groene baan, maar zeer gedurfd in de verboden oranje shirts, immers de kleur van het koninklijk huis. Douwe Wagenaar: “Ik liet de spelers tegen VUC in oranje spelen. Meteen na de wedstrijd werd ik afgevoerd naar het hoofdkwartier van de SD. De volgende dag werd ik naar Utrecht vervoerd, maar na drie dagen kwam ik weer vrij. Tijdens de kampioenswedstrijd in het Olympisch Stadion heb ik de ballenjongens in oranje shirts laten lopen. Was een prachtig gezicht, die twintig jongens in het oranje.”

Douwe Wagenaar gaf een logische verklaring waarom de sport tussen 1940 en 1945 zo plichtsgetrouw aan de hand van de bezetter heeft meegelopen. “Sport vormde de enige afleiding, de enige mogelijkheid om je te uiten, om mensen te ontmoeten.”

Jaap van der Lek: “In die tijd vluchtte je als het ware in de sport. Je vond de oorlog erg, maar je kwam er toch niet toe om als Gerben Wagenaar te zeggen: ‘Ik ga in de illegaliteit.’ Dat durfde je niet. Eigenlijk stak je je kop in het zand. Bovendien kregen de spelers door het voetballen vaak nog een extra hap eten. Als we in 1943 en 1944 in het Olympisch Stadion speelden, zaten er vijftigduizend mensen. En Lotsy was een soort kameleon, altijd bezig met zich af te vragen hoe hij er zelf het beste uit zou komen.”

Over Lotsy zei Douwe Wagenaar: “Hij was volgens mij geen verrader, daarvoor was hij een te groot vaderlander. Ik heb hem wel de hele oorlog gewantrouwd, maar je had nu eenmaal bepaalde gunsten van de Duitsers nodig om te kunnen voetballen, zoals schoenen, ballen, olie voor de grasmaaiers. En voor dat soort zaken heeft hij goed gezorgd. Hij is na de oorlog door een zuiveringscommissie gezuiverd, maar die commissie stelde niet veel voor.”

Na de oorlog werd in de nieuwbouwwijk Amsterdam-Buitenveldert een toegangsweg naar sportvelden vernoemd naar Karel Lotsy. Toen hij in 1959 stierf, was hij Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, Officier in Orde van Oranje-Nassau, drager van het Gouden Kruis van het Nederlandse Rode Kruis, drager van de zilveren Watersnoodmedaille, en bezat hij tien vergelijkbare hoge buitenlandse onderscheidingen.

Maar diezelfde Lotsy was ook de man die met de bezetter onderhandelde over vriendschappelijke interlands, geheime schenkingen deed aan de gehate Winterhulp, tijdens een FIFA-congres in 1941 met de Duitse en Italiaanse bond voorbereidingen trof voor een WK in 1942, privéhandel dreef met de bezetter en in de oorlogsjaren een vermogen verdiende aan bij hem afgesloten verzekeringen van voetbalclubs en probleemloos akkoord ging met de beslissing van de nazi’s om geen Joodse scheidsrechters meer aan te stellen. Eind vorige eeuw werd de naam Karel Lotsylaan door de gemeente Amsterdam alsnog veranderd in Gustav Mahlerlaan.

NSB-speldje

Gerrit Vreken week na de oorlog uit naar Frankrijk waar hij ook zijn voetbalcarrière zou voortzetten. Ondanks zijn NSB-verleden was hij een van de in het buitenland voetballende Nederlandse profs die meedeed in de zogenaamde watersnoodwedstrijd op 12 maart 1953 in Parijs, waar Nederland Frankrijk met 2-1 versloeg.

Henk van Dorp en ik zochten Vreken in 1979 op in zijn huis in Noord-Frankrijk. “Ho, ho, ik was eind 1942 alleen sympathiserend lid van de NSB geworden,” zei Vreken. “Waarom zijn hier zoveel werkelozen en in Duitsland niet, vroeg ik me destijds af. In 1942 moesten veertig man van het bedrijf waar ik werkte naar Duitsland. Daar had ik geen zin en daarom heb ik me vrijwillig aangemeld bij de Arbeidsdienst.

Ik vond de Arbeidsdienst een aardige instelling, je was veel buiten en deed veel aan sport. En ik ben sympathiserend lid van de NSB geworden omdat ik in die tijd iets voor de beweging voelde en het laf vond er dan niet voor uit te komen.”

Zijn teamgenoten bij ADO vroegen hem weleens zijn NSB-speldje af te doen rond uitwedstrijden, maar Vreken weigerde dat. “Herman Choufoer heeft me dat een keer gevraagd. Ik zei dat ik me ook niet aan hun speldjes stoorde en dat iedereen vrij was om het speldje te dragen dat hij wilde dragen.

Kijk, ik bemoeide me ook niet met hun gedrag, dan hadden ze zich ook niet met mijn gedrag te bemoeien. En ja, het is natuurlijk logisch dat de NSB blij was met mijn aanwezigheid. Ik weet dat ze het niet leuk vonden bij ADO.”

Spelers spraken hun afkeer uit over zijn speldje. Toch droeg hij het. “Weten jullie wat ik erg vond? Dat er bij ADO mensen rondliepen die actief waren in de ondergrondse en nooit iets tegen mij hebben gezegd. Toen hielden ze hun mond dicht over mijn lidmaatschap van de NSB.” Dat deden ze uit angst voor verraad, opperden Henk en ik. “Ze kenden me, wisten dat ik geen mensen zou verraden, dat heb ik nooit gedaan. Ons lid Wiarda kende mij vanaf mijn tiende jaar, die was geloof ik lid van de SDAP, ik wist dat hij bij de ondergrondse zat, als ik had gewild had ik hem zo kunnen aangeven.”

We wilden van hem weten hoe hij aankeek tegen mensen die verplicht werden een Jodenster te dragen tijdens de oorlog. Vreken: “Je kunt niet verwachten als je lid bent van een partij dat alles loopt zoals je wilt. Ik vind het heel erg van die Joden, maar dat zult u ook wel vinden als er iets in uw partij niet functioneert zoals u wilt.”

En na de bevrijding? Hoe voelde Vreken zich toen als ‘sympathiserend NSB-lid’? “Onmiddellijk na de bevrijding was ik wel bang. Ik ben ondergedoken bij mijn ouders. Ik durfde niet over straat. Eind 1945 heeft een vriend van mijn ouders mij op mijn verzoek aangegeven. Nadat ik zes maanden in Scheveningen zonder proces had vastgezeten, kreeg ik in de lente van 1946 ineens een briefje dat ik naar huis mocht.

Via een vriend ben ik toen naar Monaco gegaan om daar te voetballen. Maar ik kreeg geen overschrijving omdat ik vijf jaar was geschorst. Toen vond ik het gek en nu eigenlijk nog dat je voor de politiek bent vrijgelaten en voor de sport niet. Dat heeft in wezen toch niets met elkaar te maken?” Kenmerkend voor zijn naïeve en eigenlijk gevaarlijke manier van denken, was het gebrek aan enige spijt: “Als ik nu weer voor dezelfde keus zou staan: onderduiken of vrijwillig bij de Arbeidsdienst gaan, zou ik weer voor de Arbeidsdienst kiezen.”

First black captain

Snel na de oorlog werd de NVB weer KNVB. De voetbalbond staat de laatste jaren symbool voor de multiculturele samenleving die Nederland is. Nederland is het eerste Europese land dat in de persoon van Ruud Gullit een donkere aanvoerder had, die ook nog eens de beker in ontvangst mocht nemen van de Europees kampioen in 1988. Voor een speler als Engels international John Barnes van Liverpool ging dat aanvoerderschap van Gullit veel verder dan het pure bandje om de arm. Hij zag in Gullit als ‘the first black captain of a national team’ een duidelijk politiek signaal, een impliciet standpunt naar de politiek, als statement dat sport en politiek elkaar positief kunnen beïnvloeden en niet los van elkaar kunnen worden gezien.

Helden Magazine

Krijg jij geen genoeg van alle inspirerende sportverhalen? Kies het abonnement dat bij jou past én wordt abonnee. Zo ontvang je telkens de nieuwste edities op je deurmat, voordat het sportblad in de supermarkten te vinden is. Wil je een Helden Magazine cadeau doen? Het is ook mogelijk om een abonnement cadeau te doen, deze abonnementen lopen automatisch af. Daarnaast zijn de recentste exemplaren ook gemakkelijk te bestellen via onze webshop.

Delen: